Preekarchief 2018
OVERWEGING DERDE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 21 JANUARI 2018
(Jona 3,1-5.10 en Mc. 1,14-20)(B)
Eigenlijk zouden wij het boek Jona eens goed moeten lezen. Het leert ons namelijk dat wij bij het volgen van God niet bang moeten zijn om buiten de gebaande paden te gaan. Want God reageert altijd anders. Hij gaat steeds verder dan onze schema’s. God is ook altijd trouw en creatief, niet gesloten en nooit onbuigzaam. God aanvaardt ons, komt ons tegemoet. Hij verstaat ons. En om gelovig en creatief te zijn moet je bereid zijn om te kunnen veranderen. En waarom moet ik veranderen? Om mij aan te passen aan de omstandigheden waarin ik het evangelie moet verkondigen. En om bij God te blijven moet je dus naar buiten treden, niet bang zijn. Deze woorden sprak paus Franciscus op de Dag van de catechisten in september 2013. Maar deze woorden spreekt hij ook tegen ons, Almeerders die staan voor grote veranderingen op het persoonlijk vlak en op kerkelijk vlak. Veranderingen zijn van alle tijden. Dat is niets nieuws. En aanpassen aan de gewijzigde situatie is ook van alle tijden.
En sommige mensen worden dan geroepen of voelen zich geroepen om het voortouw te nemen. En over zulke mensen gaat het vandaag. En dan gaat het ook over u en mij.
Wat leren we vandaag? Dat God onvolmaakte mensen uitkiest om zijn Woord te verkondigen! Onvolmaakte mensen die een boodschap moeten verkondigen die mensenlevens op zijn kop zet en mensen de goede weg doet inslaan. Dat geldt overduidelijk voor Jona, nou niet bepaald een ideale profeet. Meer een die eerst Oost-Indisch doof is en geen zin heeft om gehoor te geven aan zijn opdracht. Jona is eigenlijk doodsbang en kruipt weg voor God, zo diep als mogelijk: eerst in het onderste ruim van een schip en vervolgens in het doodse duister van de zee, waar een zeemonster hem komt opslokken. Dieper kan een mens niet zinken, verder weg van God kan hij niet zijn.
Maar God laat Jona niet los. Hij vist hem op uit het duister van de dood en spoort hem opnieuw aan naar Ninivé te gaan. En toen liep de profeet niet weg van zijn opdracht en ging op pad. En wat gebeurde er? Hoewel de stadsbewoners hem niet kenden, luisterden zij toch en namen zij zijn woorden ter harte. Ze bekeerden zich van hun oude leven en bij het zien daarvan bekeerde God zich van zijn eigen boosheid. Jona, die bangige man die liever wegloopt dan dat hij God gehoorzaamt, die bij wijze van spreken nog liever verdrinkt, die heeft blijkbaar toch nog zoveel gezag dat de mensen op zijn woord hun leven anders gaan leiden.
God kiest onvolmaakte mensen uit om zijn Woord te laten klinken. Jona, maar ook de leerlingen die door Jezus worden geroepen. Het waren vissers. En dan komt Jezus voorbij en zegt: ‘Kom, Ik zal zorgen dat jullie mensenvissers worden’. Jezus roept hen ertoe op hun talent en hun werkdrift voortaan in dienst te stellen van het Koninkrijk van God.
En het gemak waarmee dat lijkt te gebeuren is verbazingwekkend. Geen aarzelingen, geen mitsen en maren, zelfs geen jawoord komt eraan te pas. Jezus roept hen en ze gaan mee. Op het eerste gezicht het tegenovergestelde van Jona. Maar dat is maar schijn, want het gemak waarmee de leerlingen Jezus lijken te volgen, zonder blikken of blozen laten ze alles achter, zullen ze later nog vaak niet kunnen opbrengen. We denken maar aan het verhaal dat Simon bijna in de golven verdrinkt en net als Jona uit het water opgevist moest worden. En we weten dat hij Jezus zal terechtwijzen en Hem uiteindelijk zelfs zal verloochenen. En toch, én toch zal hij door Jezus Petrus worden genoemd, steenrots, en aan hem en zijn medeleerlingen zullen de sleutels van het hemelse Koninkrijk worden toevertrouwd.
Hoe dat kan? Het antwoord is steeds hetzelfde als bij Jona: Vanwege de trouw van God. Jezus wijst zijn vrienden nooit af, zelfs niet als jun ‘ja’ in een ‘nee’ dreigt te veranderen, zelfs niet als ze keihard voor Hem weglopen. Juist hen, de mensen aan wie nog wat te schaven valt, de mensen zoals u en ik, juist zulke mensen heeft Jezus nodig.
God roept geen volmaakte mensen om zijn boodschap over te brengen. Hij roept mensen als u en ik. Mensen die op een of andere manier toch graag iets willen maken van hun leven en dat ook vanuit hun geloof willen doen, maar die ook de nodige mitsen en maren hebben. Mensen die soms ook gewoon bang zijn of die gewoon geen zin hebben of die zich schamen voor hun geloof of voor hun Kerk. Mensen die meestal nee zeggen als hun dat beter uitkomt. In dat opzicht mogen wij ons dus vandaag daadwerkelijk spiegelen aan Jona en aan de leerlingen van Jezus. Zij werden toch geroepen en er was heel wat op hun aan te merken en nog heel wat te verbeteren, maar God had juist hun nodig. Hij heeft ook ons nodig. Weest dus niet bevreesd om naar buiten te treden en creatief te zijn en nieuwe wegen te zoeken om het evangelie te verkondigen.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING VIJFDE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 4 FEBRUARI 2018
(Job 7,1-4.6-7 en Mc. 1,29-39)(B)
In de eerste lezing hoorden we een stukje uit het boek Job. Erg populair lijkt dat boek niet te zijn: alleen vandaag en op de twaalfde zondag door het jaar wordt er een klein stukje uit voorgelezen. Toch is het boek Job een belangrijk boek, want het gaat over iets waarmee wij allemaal geconfronteerd worden, en dat is lijden en dood. Op een dag heeft Job alles verloren: zijn vrouw, zijn kinderen, zijn hele bezit, kortom: echt alles en iedereen. En alsof dat nog niet genoeg is, wordt hem ook zijn gezondheid afgenomen en is zijn hele lichaam met zweren overdekt. Totale wanhoop, verdriet en pijn, en de vraag waarom: dat is het enige wat hem rest. Waarom heeft God dat toegelaten? Waarom wordt hij zo zwaar gestraft? Wat heeft hij misdaan? Ziek is hij van ellende, zijn leven loopt ten einde, en geluk zal hij nooit meer kennen. Dat is zijn enige zekerheid, zoals we konden horen op het einde van de lezing.
Het is een heel wreed verhaal, maar ik vrees dat het ons heel bekend in de oren klinkt. Want ook wij worden vaak geconfronteerd met de vraag van pijn en lijden, van dood, en ook wij stellen wellicht de vraag waarom. Wat heb ik misdaan? Waarom laat God dat toe? Waarom doet God mij dat aan? Wellicht vragen ook wij ons af wat de zin is van het lijden. Als God zo goed is, als Hij de Schepper is van het heelal, waarom laat Hij al die miserie en al die pijn en dat lijden dan toe? Waarom moet iedereen sterven, dikwijls ook zulke jonge mensen, zelfs kinderen? Waarom moeten mensen kanker en andere vreselijke ziektes krijgen? Waarom gaan relaties kapot? Waarom zijn mensen soms zo wreed en zo moordzuchtig? Waarom, waarom, waarom? Waarom dit en waarom dat. Vragen die we allemaal kennen, vragen ook over ons eigen leven en over dat van anderen. Met telkens opnieuw de vraag die ook de vraag is van Job: Waarom laat God dat allemaal toe? Waarom moet ik dat allemaal ondergaan? Wat hebben we, wat heb ik misdaan?
Die vragen zijn er altijd al geweest, en ze zullen er ook altijd blijven. En misschien kunnen we er nog het best mee omgaan zoals Job het doet en zoals Jezus het ons voordoet. Want hoe wanhopig Job ook is, en hoe slecht hij zich ook behandeld voelt, toch blijft zijn geloof en zijn vertrouwen in God sterker dan het lijden en de pijn die hij moet dragen. En als hij alle misère toch overleeft, dan is het precies door dat geloof en dat vertrouwen. Zijn band met God voorkwam dat hij was gestorven van verdriet of dat hij de hand aan zichzelf geslagen had geslagen. Maar dank zij zijn vertrouwen wist hij dat God hem niet in de steek zal laten.
Ook het evangelie wijst ons die weg aan. De schoonmoeder van Petrus is ziek, en dat wordt door de apostelen onmiddellijk aan Jezus gemeld. Ze vragen Hem niet eens dat Hij haar zou genezen, nee, ze vertellen het Hem gewoon. In hen leeft immers het geloof dat het wel in orde komt als Jezus het weet. Zoals het nadien in orde kwam met de vele zieken die bij Hem werden gebracht. De hele stad stroomde voor de deur samen, zo staat het in het evangelie, en allen werden geholpen.
Job die door zijn geloof en zijn vertrouwen sterker was dan de afschuwelijke ellende die hem trof, de zieken die genezen werden omdat ze in Jezus geloofden: dat is de weg die ons wordt voorgehouden: dat we in pijn en in lijden in God blijven geloven, want Hij geeft kracht. Zoals Jezus kracht geeft. Er is in het evangelie trouwens nog iets wat bijzonder opvalt, namelijk dat Jezus diep in de nacht op een rustige plaats gaat bidden tot zijn Vader.
Daar denken we misschien te weinig aan: dat ook bidden de weg wijst die Jezus ons is voorgegaan. Een weg die we misschien veel te weinig gaan. Een weg die ons nochtans, net als Jezus, direct naar onze Schepper, naar onze Vader leidt.
Laten we dus nooit vergeten te blijven bidden tot onze God die onze Schepper en onze Vader is. Laten we blijven vragen: ‘God, sta me bij, want zonder U breng ik er niets van terecht. Alleen Gij kunt me de kracht geven om sterk te staan. Alleen Gij kunt me sterk genoeg maken om alle ellende en alle pijn te doorstaan. God, sta me bij’.
Moge dit ons geloof en onze kracht zijn.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING ZESDE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. MARTINUSPAROCHIE, ALMERE
(Lev. 13,1-2.45-46 en Mc. 1,40-45)(B)
Het kan natuurlijk niet uitblijven dat Jezus in conflict gaat komen met de farizeese schriftgeleerden. Want wat wij vandaag hebben gezien kent geen precedent. Zonder aarzelen breekt Jezus met de voorgeschreven wet. Het is vragen om moeilijkheden. En dat is ook wat we de volgende week zullen merken. Maar dat is voor latere zorg. Nu zijn we getuige van een prachtig genezingsverhaal. Een verhaal dat ons de grenzenloze liefde van Jezus toont. En zoals we allemaal weten: liefde maakt blind!
In de tijd van Jezus was je niet jarig als je een huidziekte had. Je moest je opvallend kleden en constant hardop roepen dat je onrein was. Je moest buiten de bebouwde kom blijven. Je werd letterlijk gemeden als de pest; je hoorde er niet bij, eigenlijk was je levend dood.
Nu kan een mens op allerlei manieren met zo’n gegeven omgaan. Hij kan zich terugtrekken, zich nog meer isoleren, zich vervuilen en uiteindelijk in eenzaamheid en verlatenheid sterven. Maar hij kan ook een tegenovergestelde drive in zich hebben. Hij kan zeggen: ik ben ook een mens, ik wil ook leven. Dus meetellen, opgenomen zijn in de gemeenschap, gekend en erkend worden.
En misschien was dat wel de reden waarom die melaatse naar Jezus toeging. Omdat hij gehoord had dat Jezus zo’n grote liefde had voor mensen of omdat hij gehoord had dat Jezus zieken had genezen? Of omdat de melaatse vernomen had dat er bij Jezus nieuw leven mogelijk is, dat Hij je kon reinigen? Dat was in ieder geval hetgeen wat die melaatse vroeg: ‘Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen!’. En het wordt hem gegeven. Jezus raakt hem aan, en zegt: ‘Word rein’. En de man wordt rein. Daar staat een genezen man, een herboren mens, terug van dood geweest. Het isolement is bijna voorbij. Het kan toch niet zo zijn dat deze mens zijn leven lang een uitgestotene zal blijven.
Daarom dat Jezus de man wegstuurt met de opdracht te doen wat de wet voorschrijft. Hij moet naar de priesters voor een bewijs van genezing, en hij moet offeren wat voorgeschreven is. Alsof Jezus wilde zeggen: we hebben ons nu wel even buiten de wet geplaatst, maar dat is nu weer over, alles is nu weer gewoon. Jij hoort er weer helemaal bij, bij dat gewone leven van alle mensen. Weg met dat vreemde isolement; je bent weer één van ons! Geniet er maar van, maar praat er niet over! Hang het alsjeblieft niet aan de grote klok. En dat gebeurde natuurlijk wel. Ieder die het maar horen wilde, vertelde hij het. En van alle kanten kwamen ze op Hem af. Zieken, mensen met tal van kwalen, iedereen had wel iets waar hij van af wilde. En zo’n miraculeuze genezing, daar hebben de mensen wel oren naar.
Maar Jezus trekt zich terug. Hij laat zich niet meer zien in de stad en zoekt de eenzaamheid. Toch vreemd als je merkt dat de mensen aan je lippen hangen. Welke mens komt dan niet in de verleiding daarvan te profiteren, daar een slaatje uit te slaan? Misschien komt dat omdat Jezus wist dat al die mensen die Hem kwamen opzoeken, al die mensen die stonden te dringen om Hem aan te mogen raken, eigenlijk helemaal niet kwamen voor Hem, maar voor hun eigen kwaaltje en hun privé-besognes. Net als je nu nog mensen ziet dringen als er iets gratis wordt uitgedeeld. Dan zijn ze er als de kippen bij. De mensen verlangden van Jezus alleen maar een soort reparatie van hun oude leventje. Die waren helemaal niet op zoek naar een ander, nieuw leven. Die wilden helemaal geen andere mensen worden. Daar waren ze helemaal niet mee bezig. Daar hadden ze ook geen interesse in. Ze hadden last van hun pijntjes, maar verder zat het allemaal wel gebakken.
Wat er ten diepste gebeurde zagen zij niet. Zij zagen niet dat een man die levend begraven was in zijn ziekte, wiens leven kapot was, dat die man verrezen is, dat hij is opgestaan en weer leeft. Dat de zesde scheppingsdag zich opnieuw aan hem had voltrokken. Dat gebeurde er in feite. Maar dat is niet wat de meerderheid van de mensen zag. Die zagen een spectaculaire genezing en toen dat effect was uitgewerkt trokken ze vervolgens van de ene hype naar de andere, van de ene goeroe naar de andere.
De genezen man, die gewezen melaatse, die ten leven opgewekte mens zal het beseffen. De meeste anderen niet. Nou, sommigen wel. Dat waren degenen die Hem trouw zijn gebleven toen Jezus zelf te gronde ging aan het kruis. En dat waren ook degenen die Hem na zijn verrijzenis herkenden en die de diepte van zijn kruiswonden begrepen. Dat waren en zijn de mensen die in eigen leven het sterven en verrijzen aan den lijve ervaren. Die begrijpen wat het betekent als Jezus zegt: ‘Als de graankorrel in de aarde valt, brengt hij pas rijke vruchten voort’.
En zo ging het maar door. Kwamen de mensen van alle kanten naar Hem toe. Ieder met zijn eigen lek en gebrek, met zijn eigen verwachtingen. En ze lieten niet na daar ruchtbaarheid aan te geven. En daar zaten natuurlijk ook gelukzoekers, opportunisten tussen, maar God laat de zon opkomen over goeden en kwaden opdat uiteindelijk iedereen zijn boodschap zal begrijpen, namelijk dat de weg naar nieuw leven een weg door eenzaamheid, lijden en dood zal zijn. Een weg die die afgeschreven man is gegaan: zijn leven was immers een hel – nedergedaald ter helle – maar de ontmoeting met Jezus deed hem verrijzen. En zo zal Jezus die weg zelf ook gaan: een weg ten leven.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
GEZINSVIERING ZESDE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Mc. 1,40-45)(B)
Ik begrijp wel waarom Jezus zo populair was onder de mensen van zijn tijd: je wist bij Jezus bijna zeker dat je genezen werd van al je kwalen en kwaaltjes. Nou, wie wil dat niet?
Nu hoorden wij zojuist het verhaal over de genezing van de melaatse. En we weten inmiddels dat melaatsheid een hele akelige, besmettelijke ziekte is. Een ziekte waar iedereen doodsbang voor was. Want als je melaats werd, dan ging je dood. En niet snel en pijnloos, maar het duurde heel erg lang voordat je dood was en het was een verschrikkelijk gezicht. Je hele lichaam, je handen, voeten, armen en benen, je gezicht: het werd door melaatsheid helemaal misvormd en afschuwelijk lelijk.
Je begrijpt dat iedereen daar als de dood voor was! En dat het dorp waar je woonde, het gezin waar je bij hoorde jou ging mijden als de pest. Doodsbang als zij waren dat zij ook melaats zouden worden.
En ja, dan komt Jezus in het dorp. Wat gebeurde er toen? Toen kwamen allerlei mensen met allerlei ziektes naar Jezus toe, waaronder die melaatse. Waarom gingen zij naar Jezus toe? Was Hij een dokter?
Zij gingen naar Jezus toe omdat zij er vertrouwen in hadden dat Hij hen zou kunnen genezen. Zij geloofden dat Hij dat kon. Daarom zochten zij Hem op. En ja, Jezus hield van de mensen. Ook van de zieke mensen. En dus…
Dus stak Hij zijn hand uit en raakte de melaatse aan en zei: ‘Ik wil dat je rein wordt’.
En toen gebeurde het wonder: de melaatsheid verdween als sneeuw voor de zon! En je begrijpt: er kwamen nog meer mensen op Jezus af. Die wilden ook allemaal genezen worden want dan zouden zij ook weer bij de gemeenschap horen. Want dat wilden zij natuurlijk het liefste: weer bij de mensen horen!
Jezus wilde dus graag de mensen genezen, Hij vond dat iedereen erbij hoorde, jong en oud, man en vrouw, maar er moest dan ook nog wat anders gebeuren. Het verhaaltje is nog niet uit!
Wie weet wat er ook nog moest gebeuren? Jezus wilde dat de mensen niet alleen aan de buitenkant zouden veranderen en bevrijd zouden worden van hun akelige ziektes, maar vooral ook aan de binnenkant in hun denken en voelen. Hij wilde graag dat de mensen ook liever en vredelievender over andere mensen zouden gaan denken en niet zo lelijk en hard over elkaar zouden denken. Dat is één. En Hij wilde dat de mensen zouden begrijpen dat zij pas echt gelukkig zouden worden als zij Hem echt in alles zouden volgen. En dat is ’t hem juist: dat is zo moeilijk! Want we weten hoe het met Jezus af zou lopen: hoe Hij veel pijn zou lijden en zou sterven en drie dagen later uit de dood zou opstaan. En dus vraagt Jezus van zijn leerlingen dat zij ook bereid moesten zijn om te lijden en te sterven voor Hem. Maar, zegt Hij, Hij zou hen onderweg helpen en troosten.
En ja, gelukzoekers en praatjesmakers kon Jezus daarbij niet gebruiken. Hij wilde echte leerlingen en volgelingen. En dan komt de vraag bij ons: zijn wij van die echte leerlingen en volgelingen?
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING DERDE ZONDAG VAN DE VEERTIGDAGENTIJD, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Ex. 20,1-17 en Joh. 2,13-25)(B)
In de eerste lezing hoorden we een van de belangrijkste fragmenten uit het Oude Testament: de tekst van de tien geboden. Ook voor het joodse volk had niet elke tekst uit het Oude Testament dezelfde waarde: zo staan de eerste vijf boeken van Mozes qua belang boven de geschriften van de profeten en de profeten weer boven de andere geschriften. Het hoogtepunt van alle gebeurtenissen in het Oude Testament vindt plaats in het tweede boek van de Bijbel, het boek Exodus, waarin verteld wordt hoe God zijn volk bevrijdde uit Egypte, het land van de dood, en hoe Hij met hen een testament, een verbond sloot door hun de tien geboden te geven, de tien woorden die hun de weg naar het ware leven wijzen.
Vorige week stelden wij vast dat wij mensen God niet zomaar van nature kennen. Wat wij van Hem weten, weten we dankzij grote mensen die ons zijn voorgegaan. Abraham leerde de menslievendheid van God kennen toen hij meende dat God kinderoffers van hem vroeg. Na een lange strijd besefte hij dat God geen mensen- of kinderoffer vraagt, maar juist wil dat de mens leeft en gelukkig is. Uiteindelijk zelfs over de dood heen.
Dit godsbeeld heeft vervolgens de geschiedenis van het volk Israël bepaald. God is een God van het leven. Maar wat is het leven waard als er geen vrijheid is? Als een mens niet kan denken en doen wat hij wil? Als een mens niet kan zijn wie hij is? Wat is het leven waard als een mens in angst en uitbuiting moet leven? Als je het zo bekijkt horen leven en vrij zijn bij elkaar. Geen leven zonder vrijheid. Geen echt leven zonder vrijheid.
Maar er kan wel een kanttekening bij gemaakt worden. Want waar er ongebreidelde vrijheid is, is er helaas al gauw misbruik van die vrijheid. Waar er ongebreidelde vrijheid is, geldt al snel het recht van de sterkste. En speelt de een de baas over de ander. Vandaar dat, noem het goddelijke voorzienigheid, de mensen van Israël van God de ‘Tien Woorden’ kregen. Als het ware om de kaders aan te geven waarbinnen dat volk Israël diende te leven. Hoe ze met elkaar om moesten gaan.
De ‘Tien Woorden’ ook wel bekend als de ‘Tien Geboden’. Oppervlakkige lezing deed ons die Woorden vooral lezen als een reeks ge- en verboden, waarop God als een strenge rechter toezicht hield. Menige catechismusles had die insteek: wie zich aan deze regels hield, werd zalig. Maar als we ze op een dergelijke manier lezen en interpreteren, gaan we voorbij aan het feit dat ze onderdeel zijn van een geweldig groot bevrijdingsfeest, een geweldig groot bevrijdingsverhaal. Dat blijkt al uit de belangrijke eerste zin: ‘Ik ben de Heer, uw God, die u heb weggeleid uit Egypte, het slavenhuis’. Bevrijding. God is de God van de bevrijding en Hij is nu al zo’n tijd met de mensen de weg van de bevrijding gegaan, dat Hij de mensen nog meer aan zich wil binden, in een verbond. In een verbond waarin Hij de mensen ‘richtingwijzers’ of ‘aanwijzingen’ wil geven.
En dan valt op dat de meeste van de Tien Woorden negatief geformuleerd zijn (‘Gij zult niet doden’). Maar ondanks die negatieve formulering hebben ze een positieve bedoeling. Wat wordt er geformuleerd? Een onderste grens, een minimumeis en vooral veel ruimte voor positiviteit. ‘Niet doden’ wil dus ook zeggen: ‘ieder mensenleven tot zijn recht laten komen, volwaardig menselijk leven zoveel mogelijk bevorderen’. En dat altijd weer tegen het licht van die vrijheid, dus geen beknotting, maar het openen van nieuwe mogelijkheden.
Een levensgrote opgave, maar ook een belofte. ‘Gij zult’ betekent immers ook: ‘Zo zal het met u gaan gebeuren, als…’. De Tien Woorden zijn dus het visioen van een rechtvaardige, broederlijke en humane samenleving, die aan ons, mensengemeenschap is toevertrouwd. En daar horen dus regels bij. ‘Pleeg geen echtbreuk’: geef vanuit je vrijheid jezelf in liefde en trouw aan een ander en blijf daar dan bij. ‘Steel niet’, vanuit het licht van de vrijheid gezien betekent dat zoiets als: zorg ervoor dat ieder mens, ieder volk op deze wereld menswaardig leven kan en doe er alles aan wat in jouw mogelijkheden ligt om dat te bevorderen. En ‘leg geen vals getuigenis af’ betekent dan zoiets als: je hebt in vrijheid ja gezegd, blijf dan bij dat ja of als je nee hebt gezegd, blijf dan bij dat nee. Wees consequent en trouw.
Wat betreft consequent zijn en trouw wijst Jezus ons de goede richting. Hij veegt de tempel van Jeruzalem schoon. De tempel is uitgediend, hij moet worden afgebroken en door een andere vervangen. Want het echte Huis van de Vader bestaat in zijn persoon en in de gemeenschap die daarop is gebouwd. De Kerk. Die houding zal Jezus uiteindelijk op het kruis brengen. De tempel van zijn lichaam zal dan dus worden afgebroken en de Vader zal Hem dan drie dagen later ‘doen verrijzen’. Voor die ellende schrok Jezus niet terug, maar Hij aanvaardde dit als consequentie van zijn opdracht in liefde tot het uiterste. En het is aan ons om ook die richting in te slaan.
Die richting inslaan betekent dan ook overgave in vrijheid. Overgave aan God, onze ouders en voorouders. En overgave aan onze medemens, opdat wij die niet afbreken, maar meehelpen opbouwen en hoogachten, desnoods ten koste van eigen ziel en zaligheid. Dus dat kan je de kop kosten, maar daar doorheen en daarna komt licht en leven. Nu en zeker in de toekomst. Wie durft?
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING VIERDE ZONDAG VAN DE VEERTIGDAGENTIJD, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(2 Kron. 36,14-16.19-23 en Joh.3,14-21)(B)
Vrienden delen de diepste geheimen met elkaar. Zo hoort het denk ik te zijn in een goede huwelijksrelatie en in een goede vriendschapsband tussen mensen in het algemeen. Want waar mensen iets kostbaars met elkaar delen worden ze sterk en krijgen zij kracht en troost. Waar wij vandaag getuige van zijn is het feit dat Jezus Nikodemus zijn diepste geheim vertelt. Hij vertelt hem niet de laatste roddel of een of andere grap, neen, Hij geeft Nikodemus iets mee wat hem en eigenlijk iedereen zal moeten troosten en helpen. Jezus zegt hem: ‘Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben’.
Dit zijn nu eigenlijk de woorden die op een tegeltje moeten worden gezet en in elk huis aan de muur moet hangen. Dit zijn nu eigenlijk de woorden die elke christen uit zijn hoofd moet kennen en die elke christen op elk uur van de dag voor zichzelf zachtjes moet kunnen uitspreken. Want deze woorden zijn een medicijn voor de ziel: God heeft de wereld liefgehad en ieder die in Hem gelooft zal niet verloren gaan, maar eeuwig leven bezitten. God heeft mij lief en als ik in Hem geloof, zal ik niet verloren gaan. Jezus vertrouwt ons, Jezus vertrouw mij dit geheim toe en ik kan het mij elke dag weer in herinnering roepen. Als ik het moeilijk heb, dan kan ik mij eraan vastklampen. Of als een ander het moeilijk heeft, kan ik hem of haar daar misschien mee helpen en troosten. En Jezus noemt iedereen die dit geheim in zijn hart bewaart en erover nadenkt en eruit leeft, zijn vrienden! Hij noemt mij zijn vriend! En Hij deelt dit geheim met mij.
De aanleiding is de bijzondere ontmoeting met Nikodemus. In het geheim, in het donker bezoekt Nikodemus Jezus. Nikodemus is een hotemetoot. Hij behoort tot de religieuze elite van die dagen, de Farizeeën. Maar uit vrees dat zij hem als een overloper of verrader zouden zien, houdt hij zijn mond over zijn sympathie voor Jezus, althans in het openbaar. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan, en dus zoekt hij toch een weg om Jezus van zijn bewondering op de hoogte te stellen. Hij kan het gewoon niet voor zich houden. Op een of andere manier moet hij Jezus dit vertellen. Maar het is op eieren lopen, dus heel voorzichtig wacht hij zijn kans af om Hem in het donker te bezoeken. Hij klopt bij Jezus aan, die ook alleen is. Het is een uniek moment en Nikodemus moet erg naar dit moment hebben uitgekeken. En Nikodemus begint met het uitspreken van zijn bewondering voor Jezus, want dan zegt hij: ‘U moet wel door God gezonden zijn, want alleen met Gods hulp kan iemand de dingen doen die U doet!’. Het lijkt wel of wij hier een trouwe fan horen van een hedendaagse popster. Die wil ook laten merken dat zijn idool zo belangrijk voor hem is. En zo wil Nikodemus aan Jezus laten zien dat Jezus hem geraakt heeft. Nikodemus durft het nog niet aan de wereld te vertellen, maar aan Jezus wel!
In feite voelde Nikodemus zich natuurlijk in tweeën gesplitst tussen loyaliteit aan zijn collega’s en zijn diepe bewondering van Jezus. Maar nu is het hoge woord eruit! Wat er nu verder gaat gebeuren, kan hem niets meer schelen.
En het mooie is dat Jezus zelf ook verlangen heeft om bij Nikodemus te zijn en te zeggen: ‘Jij bent ook een kind van God’. Het is een wederzijdse liefde. Nikodemus is veilig bij Jezus en Jezus vindt het fijn dat hij er is. Deze ontdekking maakt een nieuwe mens van Nikodemus. God heeft hem bij de kraag gevat en hem uit de gesloten wereld van het ongeloof overgebracht naar de open wereld van het geloof. En dit is het werk van de heilige Geest.
En als teken van zijn vriendschap met Nikodemus neemt Jezus hem in vertrouwen. Hij vertrouwt hem een geheim toe. ‘Denk aan de koperen slang die door Mozes in de woestijn werd omhoog geheven’, zegt Jezus, ‘ieder die daar naar keek en zijn hoop op vestigde werd genezen. En zo zal ook de Mensenzoon omhoog geheven worden om alle mensen te verlossen van de macht van de zonde’. En later, als Nikodemus getuige zal zijn dat Jezus gekruisigd wordt, dan zal hij zich deze woorden herinneren. En dan komt het eropaan dat hij Jezus niet teleurgesteld de rug toekeert, maar trouw blijft en gelooft. Want dan pas zal hij ten volle delen in het leven van Jezus waar zonde en dood geen macht meer hebben. En dat niets of niemand hem ooit nog zal kunnen scheiden van de liefde van God.
En wat zeggen deze woorden ons? Wat hebben wij eraan? Zoals ik al zei geven deze woorden troost en kracht, want zij geven mij de zekerheid dat God van mij houdt, dat ik kind van God ben. En iedereen die dit geheim van het kruis in zijn hart bewaart en erover nadenkt en eruit leeft, die noemt Jezus zijn vrienden. Want vrienden delen de diepste geheimen met elkaar. Moge onze vriendschap met Jezus dan ook versterkt worden. En laten wij door die vriendschap niet aarzelen ons hart voor Jezus uit te storten zoals Nikodemus deed. Want vrienden zoeken elkaar graag op en blijven vrienden voor altijd en eeuwig.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING VIJFDE ZONDAG VAN DE VEERTIGDAGENTIJD, ST. BONIFAITUSPAROCHIE, ALMERE
(Jer. 31,31-34 en Joh. 12,20-33)(B)
De veertigdagentijd is een tijd van gebed en bekering. Maar waar moet die bekering vooral plaatsvinden? In het hart. In het hart bevindt zich de ziel van de mens. Vandaag op deze vijfde zondag van de veertigdagentijd is Jeremia onze begeleider. Hij kondigt een nieuw verbond aan; een verbond van het hart. Het verbond wordt dus verinnerlijkt.
Jeremia staat aan het begin van de ballingschap. Hij had de nederlaag en catastrofe aan het begin van de zesde eeuw al voorspeld. Hij voorzag dat Babylon steeds sterker zou worden en dat het volk uit Judea gedeporteerd zou worden. Hij voorzag hoe vertrouwde dingen en waarden in elkaar zouden storten: de tempel, het koningshuis. Hij zag de ontrouw van het volk Israël. En het leek alsof God het volk had verlaten en dat Hij zijn verbond had opgezegd. Maar het was niet God, die het opzegde, maar het was de mens die zijn God verliet.
Jeremia wordt als een defaitist afgeschreven. Maar hij zou uiteindelijk de profeet zijn die een van de meest beloftevolle woorden in Gods mond legt. Namelijk dat God zijn verbond niet opzegt maar dat verbond juist verdiept en verinnerlijkt: gegrift in ons hart.
De profeet Ezechiël heeft tientallen jaren later ongeveer het zelfde voorspeld: “Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste. Ik zal het stenen hart uit uw lichaam verwijderen en u een hart van vlees geven” (Ez. 32,26).
De mensen zullen de wet voortaan van binnen uit moeten beleven, als iets wat uit hun eigen hart komt en niet wat van buitenaf komt of wordt opgelegd. Het evangelie laat ons vandaag zien hoe God te werk gaat om dit nieuwe verbond in te stellen, om die nieuwe wet in ons hart te griffen. Jezus geeft daarvoor aan zijn leerlingen een beeld: ‘Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft blijft hij alleen; maar als hij sterft brengt hij veel vrucht voort’. Er is dus met andere woorden nieuw leven en veel vruchten mogelijk als wij bereid zijn onszelf op te geven. De komende weken zullen wij Jezus in doodstrijd zien in de tuin van Getsemane, maar uiteindelijk zal Hij zeggen: ‘Niet mijn wil, maar uw wil geschiede’ en blijft Hij gehoorzaam tot aan de dood. Zijn hart blijft verbonden met God, Hij blijft leven als de ‘welbeminde Zoon’ van de hemelse Vader.
Waarom heeft God deze weg gekozen om een nieuw verbond te sluiten? Had het niet makkelijker gekund? Het antwoord hierop is dat uiteindelijk alles draait om het ‘hart’. Het hart. God wil het hart van de mens veranderen. Het Oude Testament heeft aan de mens geopenbaard dat hij een hart van steen heeft en een verlosser nodig heeft. Door de zonde van de mens is dit hart verhard, niet meer geopend en op zichzelf gericht, op zijn eigen voordeel en eigen plannen gericht. Het is een zelfzuchtig hart geworden. Jezus heeft aan het hart van de mens ‘een nieuwe draai’ gegeven. Hij heeft het hart weer gericht op God en op de naaste. Door zelf in de meest onrechtvaardige vervolging, in het lijden, in de pijn, in de verlatenheid en in het sterven trouw te blijven aan zijn Vader. Wij zouden waarschijnlijk allang bezweken zijn en hebben gezegd ‘Stop, nu is het genoeg’, maar Jezus is in de liefde gebleven en ‘gaf Hij hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe’.
Wij mogen nu allemaal niet te makkelijk denken en ervan uit gaan dat het nu allemaal goed komt. God die zijn verbond niet opzegt, verwacht namelijk wel dat wij de tien woorden ten leven beleven. Hij verwacht dat de liefde met woord en daad de maatstaf is van ons denken, voelen en handelen.
De veertigdagentijd is een tijd van gebed en reiniging. De liturgie voorziet vandaag dan ook een antwoordpsalm die wonderwel aansluit bij de profetie van Jeremia. Het is psalm 51. Hij is een van de zeven boetepsalmen. Daarin staat dit mooie vers: “Schep in mij een zuiver hart mijn God, geef mij weer een vastberaden geest” (ps. 51).
Bidden wij daarom: Stort in ons hart een nieuwe geest. Maak die draai in ons hart mogelijk en geef ons een hart dat niet meer angstig zijn eigen leven vasthoudt, maar dat bereid is om zich te geven, zich weg te schenken en daardoor vruchtbaar te worden. Zuiver ons hart, goede God, en schenk ons vergeving. Amen.
Met een gereinigd en een nieuw hart staan we dan klaar om met Jezus naar Jeruzalem te gaan. Hij gaat er als een graankorrel in de aarde en Hij vertrouwt zich toe aan zijn Vader. Deze doet Hem opstijgen uit het graf zodat Jezus als verrezen Heer naar ons toekomt.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Ex. 12,1-8.11-14; 1 Kor. 11,23-36 en Joh. 13,1-15.21-30)
‘Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zoudt doen, zoals Ik u gedaan heb’.
En wat zagen we nu ook al weer precies? Johannes heeft het nauwkeurig omschreven: Jezus stond op… vrijwillig legde Hij zijn kleren af… vernederde zich… omgordde zich met een doek… goot water in een bekken en Hij waste de voeten van zijn leerlingen.
Het wassen van de voeten van de leerlingen, het werk van een slaaf. Het is dus begrijpelijk dat Petrus tegen die voetwassing protesteerde. Petrus wilde namelijk graag een Meester, een heerser en geen slaaf of knecht, die zich buigt voor een ander. En wat hoort hij dan? Jezus gooit er zelfs nog een schepje bovenop: ‘Als Ik, die Heer en Meester ben, u de voeten was, dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen’. Ook al ben je met andere woorden in gezag gesteld, ook al heb je een positie verkregen boven anderen, je moet een dienaar zijn en blijven, zoals Jezus dat was, die als een slaaf aan de voeten van zijn leerlingen kroop, diep in het stof boog. Elkaar de voeten wassen: dat is dus elkaar helpen, elkaar vergeven, elkaar heil brengen, elkaar dienen…
Elkaar de voeten wassen in plaats van elkaar de oren wassen. Wie dat in eenvoud doet, heeft alles welgedaan. Als dat wegvalt, valt het christendom weg. Het christelijk handelen gebeurt al 2000 jaar lang aan de ziekenbedden, bij een eenzame buurman, bij iemand die treurt, op de hongervelden van de wereld, in de gevangenissen. Het gebeurt overal. En het gebeurt vaak tegen de achtergrond van lijden en dood.
Morgen herdenken wij de kruisdood van Jezus. Deze kruisdood betekent feitelijk een afdaling tot in de onderste kelders van het menselijk bestaan waar wij onszelf niet kunnen bevrijden. Hij die God zelf was, legde alle privileges af en daalde af tot daar waar God afwezig is.
Van deze kruisdood is de voetwassing het symbool. Maar de voetwassing duidt ook op iets diepers, op iets mystieks. Petrus begrijpt het niet en zegt: ‘Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen’. Maar het antwoord van Jezus is duidelijk: ‘Zo Ik u niet de voeten was, hebt gij geen gemeenschap met Mij’, kunt gij geen deelgenoot zijn. ‘Het is noodzakelijk, dat Ik afdaal in die bitterheid, in totale ontlediging, opdat jullie zullen leven’. Zijn taak is het om af te dalen in het niets, om een nieuwe schepping tot stand te brengen. En wij, wij moeten bereid zijn Hem daarin te volgen.
We vieren in deze dagen van de Goede Week de kruisdood van Christus en het paasfeest van de Opstanding. We vieren in de eucharistie telkenmale de dood en de verrijzenis van Christus, het feit dat Hij voor ons zonk in het stof.
Heeft het allemaal wat opgeleverd? Nee en ja. Het lijden is niet uit de wereld en uit ons leven weggenomen. Nog steeds leven er mensen in diepe ellende. We zien het dagelijks op de televisie wat mensen elkaar kunnen aandoen. En ook in ons eigen leven is er de confrontatie met verdriet en uitzichtloosheid, wanhoop en dood. De kruisdood van Christus heeft het niet uit onze handen genomen.
Maar in geloof beamen wij echter, dat Jezus in de wortel het lijden en de dood heeft overwonnen, door een diepste zelfverloochening. Dit is het hart, de harde kern van het christendom. Als Jezus zegt: ‘Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zoudt doen, zoals Ik u gedaan heb’, bedoelt Hij niet alleen te zeggen, dat een christen nederig moet zijn en bereid zijn broeder lief te hebben, maar dat hij ook moet ingaan op de medevoltrekking van dit mysterie van lijden, dood en verrijzenis, op het navolgen dus in woord en daad. Dat betekent dat ieder die christelijk leeft, aan kan komen op een punt waar hem deze eis van lijden en sterven concreet aan hem gesteld wordt en waar hij bereid moet zijn dit ook daadwerkelijk te volbrengen. Precies zoals Jezus dat heeft gedaan: een weg van dienen, lijden en sterven.
Maar christenen kunnen dit doen, omdat de dood en de verrijzenis van de Heer de ruimte heeft geschapen waarbinnen we Hem volgen. Want christenen leven weliswaar in de oude wereld, met al zijn lijden, pijn en ellende, maar zij geloven ook, dat in het oude het nieuwe al aanwezig is.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Gen. 1.1-2,2; Gen. 22,1-18; Ex. 14,15-15,1; Mc. 16,1-8)(B)
Pasen vieren doen we als Kerk al bijna tweeduizend jaar. En dat telkens onder verschillende omstandigheden, zowel in die van ons persoonlijk leven als dat van onze omgeving of wereld. Wanneer je bijvoorbeeld net vader of moeder bent geworden, of opa of oma van een prachtig kleinkind, of je bent juist geconfronteerd met de dood van een geliefde, dan maakt dat veel uit als het gaat over hoe de woorden en de gezangen van Pasen voor jou zullen klinken. En dan hebben we ook nog de situatie in onze samenleving en in de wereld die van invloed zijn op de vraag hoe Pasen voor jou en ons is. Het is in onze geschiedenis dus een constante afwisseling van rust en vrede aan de ene kant en angst en onzekerheid aan de andere kant.
Deze week las ik een artikel over de vele verschijningsvormen van de Zoon Gods in de kunst. En de conclusie daaruit was dat Jezus kneedbaar was als was. Dan weer sterk en aantrekkelijk als een krachthonkbezoeker wanneer dat op een bepaald moment in de mode was, dan weer streng en straffend in tijden van pest en cholera of grote problemen of zeer menselijk lijdend wanneer er op een bepaald moment meer nadruk werd gelegd op schuld en lijden. En als je de westerse kunst verlaat en kijkt naar Zuid-Amerikaanse, Afrikaanse, Chinese, Japanse of Indonesische versies van Jezus, dan vertoont Hij elke keer de gezichtskenmerken van de mensen die daar naar Hem kijken. Het uiterlijk van Gods Zoon schikt zich dus naar alle identiteiten. Hij lijdt voor jou en daarmee is Hij jou. En het mooie is dat iedereen zich daardoor kon en kan herkennen in Jezus, die zoals Hij zegt voor iedereen naar de aarde gekomen was en het leed van de hele mensheid op zich nam.
En al deze afbeeldingen van Jezus staan tegen de achtergrond van Pasen dat angst en onzekerheid, dat lijden en dood nooit het laatste woord hebben, zowel niet in onze eigen kleine wereld als in de grote wereld om ons heen. Door alles heen breekt het licht en het leven van God door. Geen duisternis zo duister, geen steen zo zwaar, of God zal er uiteindelijk doorheen breken, om een weg voor ons te banen.
Dat was uiteindelijk ook de ervaring van de leerlingen van Jezus. Toen Jezus gekruisigd en begraven was leek alle hoop vervlogen. Al hun toekomstverwachtingen waren met de kruisdood van Jezus de grond in geboord. Doodse duisternis drukte als een steen op hun hart. Maar wie denkt dat God – de Schepper, de Gever van al het leven – het daarbij laat zitten, vergist zich. Hij heeft ons en onze wereld bestemd voor het leven. De dood kon zijn Zoon en onze Heer Jezus daarom niet gevangen houden. De Heer staat op uit het graf. Hij leeft in eeuwigheid voort bij de Vader.
En ook wij – die door ons doopsel met Hem en zijn Kerk verbonden zijn – zullen eens door God uit onze dood worden opgewekt. Ook bij ons zijn lijden en dood geen eindbestemming. Jezus is ons voorgegaan naar het huis van de Vader. Hij heeft die passage, die pesach, die doortocht volbracht naar het huis van de Vader ‘waar plaats is voor velen’. Een ontelbare menigte is ons naar dat huis inmiddels voorgegaan. Maria en de apostelen, maar zeker ook onze eigen dierbare doden. Want God wil niets liever dan ons thuisbrengen bij Hem. Dat is de verkondiging van Pasen, al bijna 2000 jaar, onder heel verschillende omstandigheden, in heel verschillende tijden.
En deze boodschap is geen doekje voor het bloeden, geen dooddoener of sprookje met een ‘eind goed al goed’. Neen, telkens weer zien wij dat de vernietigende krachten uiteindelijk niet blijven, niet overwinnen, maar wel de krachten van geloof, hoop en liefde. Dat kan alleen maar omdat God zijn Geest geeft, zijn Geest die telkens weer nieuw leven geeft.
Van harte wens ik u en mijzelf toe, dat Pasen ons allen vervult met die heilige Geest van de Heer, de Geest van leven, vreugde, licht en vrede, van geloof, hoop en liefde. En dat wij zelf, – als paasgelovigen – voor anderen een blij teken van geloof, hoop en liefde zijn. Dat we zo met grote vreugde het Licht van Christus mogen blijven uitstralen.
Zalig Pasen.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Kol 3,1-4 en Joh. 20,1-9)(B)
Ja, dat was toch wel een moeilijke brief van Paulus, hè. Maar ook een heel belangrijke! Want deze brief roept ons op om ‘anders’ te zijn. Anders dan anderen! En hoe dat komt of wanneer dat is begonnen? Nou, toen je gedoopt werd. Vanaf dat moment ging alles anders worden. Morgen doen een heleboel kinderen hun 1e H. Communie. En nu ga ik al een beetje verklappen wat zij morgen te horen krijgen. Ze krijgen morgen namelijk te horen dat zij ‘zout voor de wereld’ en ‘licht voor de wereld’ zijn. Dat betekent dat zij als leerlingen van Jezus een beetje moeten zijn als zout, dus smaak aan de wereld geven, zoals zout dat doet aan het eten. En dat zij de wereld een beetje goed moeten houden, zoals zout eten langer goed houdt. Maar ook dat zij licht moeten verspreiden. Het licht van de liefde, van de hoop en van het geloof. Dus uit hun woorden en daden moet blijken dat zij leerling van Jezus zijn. En als je al deze dingen doet, dan doe je hemelse zaken! Dan ben je bezig met de hemel op aarde!
Die hemel op aarde leek ver weg toen Jezus aan het kruis was geslagen. En toen Hij verraden was door Judas en in de steek gelaten door Petrus en de andere apostelen. Toen leek het wel de hel op aarde. Vooral toen zij Jezus aan het kruis hadden geslagen en dood hadden gemaakt. En vlak daarna hadden begraven. Toen leek alles voor niets geweest. Maar Jezus was niet alleen een Mensenzoon maar ook Gods Zoon. Want de Vader wekte zijn geliefde Zoon op de derde dag op uit de dood! Jezus was niet meer dood, maar Hij leeft. Dat vertelt ons het evangelieverhaal wat wij zojuist hoorden.
Pasen vieren doen we als Kerk al bijna tweeduizend jaar. En dat telkens onder verschillende omstandigheden, zowel in die van ons persoonlijk leven als dat van onze omgeving of wereld. Wanneer je bijvoorbeeld net vader of moeder bent geworden, of opa of oma van een prachtig kleinkind, of je bent juist geconfronteerd met de dood van een geliefde, dan maakt dat veel uit als het gaat over hoe de woorden en de gezangen van Pasen voor jou zullen klinken. En dan hebben we ook nog de situatie in onze samenleving en in de wereld die van invloed zijn op de vraag hoe Pasen voor jou en ons is. Het is in onze geschiedenis dus een constante afwisseling van rust en vrede aan de ene kant en angst en onzekerheid aan de andere kant.
Deze week las ik een artikel over de vele verschijningsvormen van de Zoon Gods in de kunst. En de conclusie daaruit was dat Jezus kneedbaar was als was. Dan weer sterk en aantrekkelijk als een krachthonkbezoeker wanneer dat op een bepaald moment in de mode was, dan weer streng en straffend in tijden van pest en cholera of grote problemen of zeer menselijk lijdend wanneer er op een bepaald moment meer nadruk werd gelegd op schuld en lijden. En als je de westerse kunst verlaat en kijkt naar Zuid-Amerikaanse, Afrikaanse, Chinese, Japanse of Indonesische versies van Jezus, dan vertoont Hij elke keer de gezichtskenmerken van de mensen die daar naar Hem kijken. Het uiterlijk van Gods Zoon schikt zich dus naar alle identiteiten. Hij lijdt voor jou en daarmee is Hij jou. En het mooie is dat iedereen zich daardoor kon en kan herkennen in Jezus, die zoals Hij zegt voor iedereen naar de aarde gekomen was en het leed van de hele mensheid op zich nam.
En al deze afbeeldingen van Jezus staan tegen de achtergrond van Pasen dat angst en onzekerheid, dat lijden en dood nooit het laatste woord hebben, zowel niet in onze eigen kleine wereld als in de grote wereld om ons heen. Door alles heen breekt het licht en het leven van God door. Geen duisternis zo duister, geen steen zo zwaar, of God zal er uiteindelijk doorheen breken, om een weg voor ons te banen.
Dat was uiteindelijk ook de ervaring van de leerlingen van Jezus. Toen Jezus gekruisigd en begraven was leek alle hoop vervlogen. Al hun toekomstverwachtingen waren met de kruisdood van Jezus de grond in geboord. Doodse duisternis drukte als een steen op hun hart. Maar wie denkt dat God – de Schepper, de Gever van al het leven – het daarbij laat zitten, vergist zich. Hij heeft ons en onze wereld bestemd voor het leven. De dood kon zijn Zoon en onze Heer Jezus daarom niet gevangen houden. De Heer staat op uit het graf. Hij leeft in eeuwigheid voort bij de Vader.
En ook wij – die door ons doopsel met Hem en zijn Kerk verbonden zijn – zullen eens door God uit onze dood worden opgewekt. Ook bij ons zijn lijden en dood geen eindbestemming. Jezus is ons voorgegaan naar het huis van de Vader. Hij heeft die passage, die pesach, die doortocht volbracht naar het huis van de Vader ‘waar plaats is voor velen’. Een ontelbare menigte is ons naar dat huis inmiddels voorgegaan. Maria en de apostelen, maar zeker ook onze eigen dierbare doden. Want God wil niets liever dan ons thuisbrengen bij Hem. Dat is de verkondiging van Pasen, al bijna 2000 jaar, onder heel verschillende omstandigheden, in heel verschillende tijden. Maar het is een boodschap die blijft en die telkens weer doorverteld wordt. Tot op vandaag!
Zalig Pasen.
Jullie gaan vandaag jullie eerste communie doen. Weken zijn jullie bezig geweest om jullie voor te bereiden op deze mooie grote dag. Jullie hebben een mooie map gekregen met daarin allerlei verhalen uit de Bijbel. Wie kan de mensen in de kerk vertellen welke verhalen we allemaal hebben gehoord? Verhalen over Mozes en natuurlijk over Jezus. Want Jezus is voor ons het belangrijkste.
Wie kan zeggen waarom Jezus nu zo belangrijk is? Omdat Hij de Zoon van God is! God zit helemaal boven in de hemel. Maar Hij heeft zijn Zoon Jezus gezonden om ons te helpen, om ons voor te doen hoe we moeten leven: dus geen fouten maken, weet je wel dat verhaal van de tien geboden, dat we ons daaraan moeten houden. Mensen maken namelijk heel veel fouten. En Jezus heeft ons laten zien en voorgedaan hoe we anders kunnen leven.
Denken jullie dat iedereen van Jezus hield? Je zou zeggen van wel, maar het was helaas niet zo. Het was zelfs zo erg dat ze Hem dood wilden hebben en op een gegeven moment is dat nog gelukt ook en toen hebben ze Hem aan het kruis geslagen en dood gemaakt. Maar God was er gelukkig ook nog: die heeft Hem met Pasen, dat was gisteren dus, weer levend gemaakt. Dan zul je misschien zeggen: hoe kan dan nou? Dood is toch dood. Maar als je goed geluisterd hebt bij alle verhalen, dan weet je dat voor God niets onmogelijk is. God kan alles. Lees de verhalen uit jullie map daar maar op na.
Nu hoorden jullie net het verhaal over het zout en het licht. Dat Jezus de mensen vertelde dat zij ‘zout voor de aarde’ moeten zijn en ‘licht voor de wereld’. Dat was wel even een vreemde uitspraak van Jezus, hè. Wat zout is weten we wel. De eerste communicantjes die nog niet gedoopt waren kregen een paar weken geleden bij hun doopsel ook een beetje zout in de mond. Dat was natuurlijk nou niet bepaald lekker. Maar toen ik vanmorgen een lekker gekookt eitje bij mijn broodje at vond ik zout erop toch ook wel lekker! Zout geeft namelijk wel smaak aan het eten en het is handig om dingen goed te houden. Vroeger waren er nog geen vrieskisten en zo. Maar Jezus vertelde aan de mensen ook nog dat zij het ‘licht voor de wereld zijn’. Dat zijn leerlingen zich dus niet moeten verstoppen, maar licht en warmte moeten geven en de wereld vrolijker moeten maken. Precies zoals die kleine lampjes die jullie hier binnenbrachten. Door die lampjes wordt het toch een beetje lichter in de kerk. En in de wereld! En jullie kunnen daarbij helpen.
Nu gaan jullie strakjes voor het eerst deelnemen aan de tafel van Jezus, dan doen jullie plechtig gezegd je 1e Communie. Jezus hield vlak voordat ze Hem gevangen gingen nemen ook een maaltijd met zijn vrienden. En toen heeft Hij gezegd dat zijn vrienden dat moeten blijven doen, ook als Hij er niet meer zou zijn. En als ze dan samen een maaltijd zouden houden, dan moesten ze denken aan Jezus: hoe Hij geleefd heeft en hoe ze Hem hebben doodgemaakt. Maar ook vooral hoe God Hem weer heeft levend gemaakt. Dus aan beide dingen moesten ze denken en dan… als ze aan Hem zouden denken, dan zou Hij er zelf zijn. Dan zouden ze Hem zelf kunnen ontmoeten… Daarom is je 1e Communie doen zo speciaal: je kunt Jezus zelf ontmoeten.
Maar alvorens wij dat gaan doen moeten we eerst nog wel even onze ogen en oren openen om de verhalen van Jezus goed te kunnen lezen en begrijpen. We moeten onze voelsprieten uitsteken. Mag ik daarom… vragen om de voelsprieten op de slak te plakken.
En voelsprieten betekenen ook voelen en zien dat een ander jou nodig heeft en dat betekent willen leven zoals Jezus dat heeft gedaan, door goed te zijn. Jullie kunnen daar meteen mee beginnen door een klein cadeautje (lampje?) aan je papa of mama te geven of zomaar aan iemand anders die je lief vindt.
© 2018 Sandor Koppers
(Hand. 4,32-35 en Joh. 20,19-31)(B)
Er wordt wel gezegd dat met Tomas een nieuw tijd aanbreekt voor wie in Jezus willen geloven en Hem willen volgen. De tijd van het zien en van de lijfelijke aanwezigheid van Jezus eindigt, en daarmee begint te tijd van het geloven. ‘Jij gelooft omdat je kunt zien’ zegt Jezus tegen Tomas, maar werkelijk te prijzen zijn de mensen die niet zien en toch geloven. En dat klopt, Tomas kon Jezus nog zien en zelfs ook nog aanraken. Hij had een tastbaar bewijs voor handen. Maar tegelijkertijd zien en herkennen we in hem ook al de voor ons zo bekende zoekende en twijfelende mens die wijzelf zijn, mensen voor wie een lijfelijke ontmoeting met de verrezen Jezus onmogelijk is. U kent ongetwijfeld de uitdrukking ‘ik sta in dubio’, dat woord komt van het Latijnse dubius, en betekent ‘geneigd zijn naar twee kanten’. We geloven of willen misschien ook geloven, maar we hebben ook een onstilbare behoefte aan zekerheid, aan zeker weten. En die twee zijn geregeld met elkaar aan het vechten. In dubio staan is daarmee onze tweede natuur geworden.
Tomas was zo’n herkenbare man die zekerheid wilde. Zichtbare, tastbare zekerheid. Maar tegelijkertijd was hij ook een man die wilde geloven in de opgestane Heer. Daardoor was hij in zichzelf verdeeld: enerzijds geloofde hij en wilde hij dat graag ook zo houden, anderzijds had hij er moeite mee. Hij was een innerlijk verscheurde mens, zoals zijn naam Didymus, dat betekent tweeling, ook zegt. Ook heel herkenbaar. Want geloven is niet vanzelfsprekend. Het is afzien van zichtbare en tastbare bewijzen. Geloven is een avontuur, een sprong in het diepe, ja soms zelfs in het donker.
Als het gaat om geloof en gebrek aan geloof, om twijfel, dan is Tomas ook onze tweelingbroer. Want laten we wel wezen, zijn wij altijd zo zeker van ons geloof? Elke dag opnieuw wordt ons geloof bevraagd, beproefd, onder kritiek gesteld. Om te beginnen door ons eigen portie dagelijks leed, maar ook door het leed in de wereld, vroeger en nu, en door het leed van mensen om ons heen. Antwoorden op de vraag naar de zin van het lijden vinden vele mensen door alle ellende juist niet in het geloof of in welk geloof dan ook. ‘Jezus opgestaan uit het graf? Maak dat de kat wijs! Want als er een God was, waarom heeft Hij dat dan toegestaan?’.
En was God ook maar eens duidelijker. Gaf Hij ons, u en mij en alle mensen, nu maar eens een teken of een bewijs dat het echt waar is en dat leven na de dood geen fabeltje is. De vragen en de twijfel van Tomas zijn dus zeer herkenbaar. En hoe ver van ons bed lijkt dan het idyllische beeld van de eerste christengemeenschap dat wordt geschetst in de Handelingen van de apostelen. Ze bezaten alles gemeenschappelijk, lezen we, maar nog belangrijker: ze waren eensgezind in de beleving van hun geloof in de verrezen Heer. Geen spoor van twijfel, geen spoor van innerlijke strijd die wij maar al te goed kennen. Heel merkwaardig.
Misschien is het nu dan ook beter om ons nog even wat meer in die ‘ongelovige Tomas’ te verdiepen. Waarom was Tomas er bijvoorbeeld niet bij toen Jezus voor het eerst sinds zijn dood weer bij zijn leerlingen kwam? Waar was hij? Bleef hij weg uit desillusie of ongeloof, of was hij in diepe rouw en wilde hij gewoon even alleen zijn? Of ergerde hij zich misschien aan het verdriet, de angst en de verslagenheid van zijn medeleerlingen? Toen zij met Jezus naar Jeruzalem optrokken, was hij het nog meest radicaal met zijn opmerking: ’Laten we gaan om met Hem te sterven!’. Dat zegt natuurlijk wel iets over zijn betrokkenheid op Jezus. Hij voelde zich zeer betrokken. Maar de teleurstelling omtrent de hele afloop, namelijk de kruisdood van Jezus, kan voor hem ook tot een totaal tegenovergestelde reactie hebben geleid: ik wil er niets meer mee te maken hebben. En zo zat Tomas een beetje als een geslagen hond zijn wonden te likken. Ik geloof het pas als ik zijn wonden kan zien en voelen, bromt ie.
En dan is Tomas er gelukkig toch wel weer bij. En dan gebeurt er opnieuw iets opmerkelijks. Jezus nodigt hem ertoe uit diens wonden te bekijken en aan te raken. Maar dat lijkt Tomas niet nodig te hebben. Er wordt in ieder geval niets over geschreven. Alleen: ‘Mijn Heer en mijn God!’. Een prachtige, krachtige geloofsbelijdenis. Nu kan Tomas verder kijken dan het kruis, nu heeft hij zijn innerlijke verscheurdheid overwonnen. Die echte tastbare zekerheid had hij dus eigenlijk niet eens nodig. Er was namelijk iets aan de oppervlakte gekomen dat voorbijgaat aan wetenschappelijke criteria, namelijk vertrouwen.
Vertrouwen is het noodzakelijke fundament én het noodzakelijke cement van het geloof geworden. Trouwens niet alleen van het geloof, maar ook van de totale samenleving. Vertrouwen in de opgestane Heer en in elkaar hield die leerlingen van het eerste uur bij elkaar en zorgde ervoor dat ze wonderen van liefdevolle medemenselijkheid konden verrichten. Vertrouwen houdt ons ook als Kerk van vandaag bij elkaar, ook al zullen we onze twijfels nooit mogen uitbannen. Want twijfels en een kritische geest kunnen ook voor de nodige uitzuivering zorgen. Zij kunnen ons geloof en onze praktijk scherp houden en bij de kern. Maar het hele verhaal begint met vertrouwen!
Moge Tomas, onze tweelingbroer, ons daarbij tot hulp en voorspraak zijn!
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Hand. 13,14.43-52 (C) en )(B)
Het is dit weekend roepingenzondag, de zondag bedoeld om te bidden om roepingen: dat mensen jong of oud de roepstem van God mogen horen en de weg willen gaan Hem achterna. En waar zij dan achteraan gaan is op een het eerste gezicht nu niet bepaald een figuur met macht en aanzien.
Kijken we naar andere stichters van godsdiensten met veel volgelingen dan valt op dat deze stichters allemaal een riant of luxe leven hebben geleid en aan anderen hun wil konden opleggen omdat zij ook over veel macht beschikten. Zoiets allemaal niet bij Jezus. Kijken we naar Jezus en naar de groei van de Kerk dan is het een wonder dat er überhaupt iets is gegroeid. Vanaf het begin was er vervolging, we hoorden het in de eerste lezing hoe het nog zeer geringe succes door jaloerse mensen direct de kop werd ingedrukt. En kijken we specifiek naar Jezus dan zien we een figuur die niet vanuit macht opereert of een positie heeft waarin Hij zijn wil op kon leggen, maar vanuit dienstbaarheid en afhankelijkheid. Hij was zo dienstbaar aan de mensen die aan zijn zorg waren toevertrouwd dat Hij er zelf aan onderdoor ging.
En toch, toch heeft het vele mensen er niet van weerhouden Hem toch achterna te gaan. Sterker nog: in steeds grotere getale kwamen de mensen op Hem af. Juist omdat Hij geen heerser was, maar een dienaar. Iemand die je, zo voelden velen dat aan, naar echt geluk kon leiden. Als een herder leidt Hij ons daarheen, waar het goed is.
Deze goede herder wordt in het evangelie afgezet tegen een huurling. Iemand die het voor het geld doet, voor zijn eigen belang. Dat is iemand die ook calculeert hoeveel het kost en oplevert. Denk maar niet dat hij zijn leven voor jou op het spel zet. Neen, alles is best, maar we zijn niet gek! En als er een wolf aankomt, zal hij eerst aan zijn eigen hachje denken. Hij heeft geen hart voor de schapen.
Maar wat kunnen wij daar nu zelf mee anno 2018? Ten eerste mogen wij ons als christenen realiseren dat we bij onze Lieve Heer goed zitten. Hij heeft absoluut het beste met ons voor. Anders had Hij zich nooit voor ons laten kruisigen. Het komt dus wel goed met ons, mits wij ons door Hem willen laten gezeggen. Wij zouden onze schroom ten opzichte van Jezus dus moeten laten varen en Hem met heel ons wezen als goede herder zien. Geloof me dat is een solide basis. Jezus kent als goede herder immers zijn schapen en Hij weet wie ze zijn met al hun zorgen en problemen. Het gaat uiteindelijk voor elke christen om de vraag of hij in de voetsporen van Jezus wil treden en ook een goede herder wil zijn.
Welke kudde is ons bijvoorbeeld toevertrouwd? En hoe stel ik mij daar op? In mijn gezin bijvoorbeeld ten opzichte van mijn partner en kinderen? In mijn werk ten opzichte van collega’s en bazen? Als kille manager die alleen zijn eigen doelen nastreeft of als bruggenbouwer? Wil je de mensen met wie je werkt beter maken, tot hun recht laten komen of ga je ook hier ten koste van anderen te werk? Het heeft alles met spiritualiteit te maken. Wat is je houding ten aanzien van andere mensen? Gebruik je mensen voor je eigen doelen of klopt mijn hart inderdaad ook voor mijn medemens?
De figuur van Jezus Christus blijft een ontzettend boeiende figuur. Hij is het prototype van de goede herder. Aan de ene kant geeft ons dat vertrouwen dat Hij als het erop aankomt inderdaad zachtaardig en rechtvaardig is. Daar mogen we op vertrouwen. En misschien komt dan ook de vraag op om ook zo te zijn. Want ja, is zo’n figuur ook niet een heel interessante figuur om net als Hem te worden? Om ook een goede herder te worden?
Vanouds en dat is natuurlijk ook terecht ging de aandacht vooral naar de priesters uit die als de goede herder moesten zijn en de eenheid en verbinding tussen mensen tot stand moesten brengen. Dat klopt natuurlijk nog steeds, maar het is ook te mager. Want goede herder zijn geldt voor iedereen en voor alle terreinen van onze maatschappij. In de zorg, in het onderwijs, in de wetenschap, ja zelfs in het leger. We zijn allemaal maar mensen die bij tijd en wijle een schouderklopje of complimentje nodig hebben en niemand kan een geldig excuus vinden om dat te weigeren of over te slaan. Goede herder zijn is een zaak van het hart en waar je vol van bent. U kent het spreekwoord: ‘Waar het hart vol van is, loopt de mond van over!’. Ik zou zeggen, laat hem maar lekker vol zitten, dat geeft ons de tijd om ons hart te laten spreken en eenheid en verbinding tot stand te brengen in onze zo dorre en anonieme wereld. Dat kunt u, dan kan jij en dat kan ik. Dat kunnen wij allemaal.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Hand. 9,26-31 en Joh. 15,1-8)(B)
Er is een verhaaltje over een koopman die graag eerlijk wilde zijn, maar die van zichzelf wist dat hij, als hij kon, toch de neiging had om zijn klanten te bedriegen. We kunnen dus zeggen dat deze koopman zichzelf goed kende. En om zichzelf op het goede pad te houden, bewaarde hij bij zijn toonbank een fotootje van een geestelijke die hij erg bewonderde, als een heilige, als zijn held. En als hij dan in de verleiding kwam het niet zo nauw te nemen met de eerlijkheid, dan keek hij naar die foto, dacht aan zijn grote voorbeeld en dan kon hij niet anders meer dan zijn klanten eerlijk te behandelen. Het fotootje van die geestelijke gaf hem het gevoel dat deze bij hem was, met hem meekeek, en door die verbondenheid werd hijzelf ook een beter mens.
Het is mooi dat het zo kan werken! Want juist over verbondenheid gaat het vandaag in het evangelie. Johannes de evangelist vertelt ons een deel van de afscheidsrede van Jezus. Er wordt niet gesproken over verboden en geboden, maar over verbonden zijn met Jezus zoals ranken verbonden zijn met de wijnstok. En als je met Hem verbonden bent, dan is Jezus zo dichtbij dat het Hem volgen geen permanente worsteling is of kwestie van een continu slagen en mislukken, maar als het ware een natuurwet die min of meer vanzelf loopt. Want Jezus weet natuurlijk heel goed hoe wij mensen in elkaar zitten. Hoe het met ons gaat als wij in een negatief of kritisch gezelschap zitten. Als er in je omgeving constant kritiek is of als er constant smalende opmerkingen worden gemaakt over het geloof of over de Kerk, als geloven belachelijk wordt gemaakt, ja dan is het niet verwonderlijk dat twijfels ook aan jou of mij gaan knagen. We zijn niet allemaal even dapper of sterk, hè. Of, wat tegenwoordig nog vaker gebeurt, dat is de onverschilligheid. Het niet meer de moeite waard vinden, het niet meer interesseren, ook die kunnen zeer negatief uitwerken.
Om dit allemaal te voorkomen, om deze leegloop aan inspiratie te voorkomen, is het dus noodzakelijk om verbonden te blijven met Jezus. We weten immers wat onze omgeving met ons kan doen en wat het ontbreken van inspirerende relaties kan uitwerken.
Zo’n relatie biedt Jezus ons vandaag aan. Als wij echt proberen te leven in diepe verbondenheid met Hem, dan worden wij vast en zeker ook innerlijk door Hem gesterkt. Ik heb al eens het verhaaltje verteld over een oudere man die elke week naar de kerk ging, wat er ook gebeurde. Zijn kinderen en kleinkinderen vonden dat raar en overdreven, want de kerk is saai en niet bij de tijd. Zij vroegen hem dus vaak: ‘Pa, waarom ga jij nou nog steeds?’. En hun vader antwoordde: ‘Ja, ik ga elke week. En inderdaad de preek is wel eens wat minder, het koor is wel eens wat minder of de lezingen zijn wel eens wat minder, maar een paar keer per jaar, zomaar, plotseling, onvoorspelbaar word ik wel geraakt door de preek of door een lied of door een woord of lezing. Heel vaak niet, maar een paar keer wel. En daar heb ik dan meer dan genoeg aan. Dan kan ik weer weken vooruit! En ja, dat zou ik missen als ik nooit meer zou gaan’. Ik denk dat die oude man volkomen gelijk heeft. Want juist door de verbondenheid met Jezus en met de Kerk, door je elke zondag door Hem te laten voeden en Hem en je medechristenen te ontmoeten, word je gevoed, word je geïnspireerd. En doe je een innerlijke energie op die je op eigen kracht nooit zou kunnen bereiken.
De verbondenheid met Jezus helpt mij ook om sterker te worden in het geloof en om te groeien in naastenliefde. Ik zie dat ik niet de enige ben, ik merk dat ik enthousiast word door een ander, de gezelligheid na afloop geeft mij toch altijd weer een vreugdevol moment. Allemaal dat soort dingen. Zij duiden erop dat je verbonden bent met Hem. Je komt makkelijker tot gebed en tot vertrouwen dat God echt in jou werkzaam is, in de verborgenheid en stilte. Je hoeft er niet veel voor te doen. Het gebeurt heel verborgen, zoals de ranken in stilte gevoed worden door de wijnstok. En hoe dat gebeurt? Door de sacramenten, met name in de eucharistie. Maar het kan ook zomaar bij een ziekenzalving zijn.
En levert het ook nog wat op? Is groei direct zichtbaar? Nee, er komt een flinke portie geduld aan te pas. Geduld met God, geduld met jezelf en met anderen, net zoals de wijnbouwer geduld heeft met de ranken. Deze groeien echt niet harder door eraan te trekken, wel door verbonden te blijven, door gevoed te blijven met Gods woord en sacramenten.
Het christelijk geloof is dus meer dan theorie en moraal. Het is in de eerste plaats het hebben van een relatie met Jezus Christus. Zoals die koopman een eerlijker mens werd door dat fotootje, zo is het voor ons van wezensbelang dat wij in nabijheid van Christus blijven. Alleen met Hem red ik het in het leven! Maar wat doe ik om in zijn aanwezigheid te blijven? Nemen wij een voorbeeld aan die oude man die wekelijks ter kerke bleef gaan? Bid en dank ik bij de maaltijden of bij het slapengaan? Lees ik de Bijbel? En heb ik thuis nog een Mariabeeld of Heilig Hartbeeld? Als wij in Hem blijven, blijft Hij in ons, en dragen wij vruchten van geloof, hoop en liefde. Dan zijn wij met Hem verbonden.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Hand. 10,25-26.34-35.44-48 en Joh. 4,7-10)(B)
Als je kijkt naar ontwikkelingen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika dan zie je dat religie, en dan vooral het christendom, groeit en bloeit. China zou wel eens aan het einde van deze eeuw het land kunnen zijn met de meeste christenen. En hoe komt dat? Dat komt door de unieke boodschap van het christendom. De Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas zegt het zo: ‘Het christendom en niets anders is uiteindelijk de grondslag van de vrijheid, het geweten, de mensenrechten en de democratie, de criteria waaraan de westerse beschaving valt af te lezen’. Maar als het christendom nu zo geweldig is, is de vraag wat nu de kern van dat christendom is. We krijgen vandaag op twee manier antwoord. Het eerste antwoord is een antwoord uit de praktijk van de prille kerk en het tweede antwoord is het antwoord van de stichter van die kerk, van die gemeenschap, van Jezus zelf.
Het antwoord uit de praktijk is hoe de leider van die prille kerk, die beginnende gemeenschap, die gemeenschap van de mensen van de Weg, omging met buitenstaanders, met mensen die niet tot de etnische of religieuze groep behoorden. Aanvankelijk, en in zijn optiek ook heel logisch, richtte Petrus zich tot de eigen groep, tot zijn eigen soort mensen. Dat gaf rust en was vertrouwd. Dat waren de volgelingen van Jezus, allemaal afkomstig uit het jodendom. Dat was zijn wereld, de veilige wereld van ‘het ons kent ons’. Petrus had zich wel eens verbaasd dat zijn Meester een gesprek had gevoerd met een Samaritaanse vrouw, ergens aan een waterput. Hij had zich toen afgevraagd waarom Jezus in godsnaam in gesprek kon gaan met die vrouw en dan nog wel een Samaritaanse. Een buitenstaander. Eentje die er niet bij hoorde, die als onrein moest worden beschouwd.
Die redenatie volgt Petrus vandaag niet. Hij heeft ondertussen beter leren kijken en was daardoor in staat om te zien dat die heidense militair het meende, dat hij authentiek was en echt geloofde in Jezus. En dat hij ook een man van het gebed was. Hij zag dat Cornelius inderdaad God vreesde en een goed mens was. En juist die twee dingen, van God houden en van de mensen houden, maakten hem zo geschikt. En dat gaf hem, ook al was hij niet besneden, recht op het water van de doop. Voor het eerst kijkt Petrus dus verder dan zijn neus lang is, verder dan zijn eigen etnische groep en juist dat verruimt zijn mogelijkheden. Bij God bestaat geen aanzien des persoons, gelovigen uit alle volken zijn welkom.
En dan het antwoord van Jezus, wat dus in feite het eerste en belangrijkste antwoord is, dat antwoord is het antwoord van de liefde. En liefde is natuurlijk een heel lastig woord. Het kan al snel gaan lijken op sociale controle: allemaal hetzelfde zijn en ingrijpen als er iemand afwijkt. En het lijkt te stammen uit de tijd waarin elk volk op zichzelf leefde. En zijn eigen zaakjes zelf regelde. En wat niet klopte, werd met de mantel der liefde bedekt. Maar als de grenzen opengaan, mensen op de maatschappelijke ladder stijgen en daardoor uit elkaar groeien, mensen door elkaar heen gaan wonen en de sociale media in een mum van tijd je reputatie kapot kunnen maken, ja, dan wordt het met de liefde pas echt lastig. Want dan komt het op de echte, ware betekenis van het woord liefde aan: namelijk trouw, elke dag erbij blijven wat er ook gebeurt. Dan komt het aan op geduld en volharding en vergeving. Dan komt het aan op verbonden blijven ook al is dat niet makkelijk, verbonden blijven zoals de ranken aan de wijnstok verbonden moeten blijven willen zij überhaupt vruchten voortbrengen.
Het woord liefde is misschien lastig, het woord vrienden eveneens. Want ook dat kan al snel gaan over vrienden onder elkaar, de ene dienst is de andere dienst waard, het old boys network. Ik help jou, jij helpt mij. Maar dat is niet het soort vriendschap waar Jezus het over heeft. Hij heeft het meer over het soort vriendschap ten aanzien van mensen die niets terug kunnen doen, die geen cent te makken hebben, die verloren lopen. Daarom dat Jezus vandaag zegt: ‘Jullie zijn mijn vrienden als je die mensen langs de kant van de weg, al die verloren zonen en dochters, als jouw vrienden beschouwt en behandelt’.
Religie brengt mensen samen, zonder aanzien des persoons, in een beschermende gemeenschap waarin gelijkheid en tijdloze waarden geldig zijn. En wie je ook bent, we hebben allemaal een behoefte om ergens bij te horen. En de gemeenschap die Jezus heeft gesticht, is een gemeenschap waarin het gezin centraal staat, maar waarin ook het besef bestaat dat mensen fouten maken, mogen maken, maar ook gelijkwaardig zijn, een gemeenschap die gedragen wordt door een romantische kijk op de liefde. En inderdaad, het is lastig om dat allemaal te realiseren, er zijn voorbeelden genoeg met mislukkingen, maar het is ook groots en meeslepend om in zo’n gemeenschap te leven en daar je steentje aan bij te kunnen dragen.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Hand. 1,15-17.20a.20c-26 en Joh. 17,11b-19)(B)
Hier in de parochie woont een vrouw die haar hele leven lang de touwtjes strak in handen had. Ze had carrière gemaakt op haar werk, ze had zich ingezet voor haar familie, haar collega’s en vrienden. Zo was zij haar leven lang dienstbaar aan de mensen. Maar nu, nu is ze oud en zwak. Nu kan ze niet meer zieken en hulpbehoevenden bezoeken en helpen. Nu is ze aan huis gekluisterd. Ik bezoek haar geregeld en als ik haar bezoek dan gaat zij vaak mijmeren over hoe het vroeger was. Ze wordt dan vaak somber over wat allemaal niet meer kan. En dat haar leven zo geen zin meer heeft. En elke keer probeer ik haar dan op te beuren met het feit dat zij nog steeds heel veel voor mensen kan betekenen: namelijk door haar gebed! Ik zeg haar dat zij wel is waar geen kracht meer heeft om veel de deur uit te gaan, maar dat zij nog wel de spirit heeft om voor de ander in nood te bidden. En ik weet dat zij dat dan hoort en dat zij belooft te gaan bidden voor al die mensen die te onrustig zijn om te kunnen bidden en voor al die mensen die zelf om wat voor reden dan ook niet meer kunnen bidden. En ik hoop maar dat zij zo de zin van haar leven weer een beetje weet te vinden. Niet meer zo actief als vroeger, maar vast en zeker nog steeds zeer waardevol.
Ik vertel u dit vanwege deze dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren. Deze zevende zondag van Pasen horen wij Jezus bidden. Het is een gedeelte uit het zogeheten ‘Hogepriesterlijk gebed’. Zo wordt het genoemd omdat Jezus doet wat de joodse Hogepriester in de tempel deed: bidden voor zijn volk.
Als de Hogepriester van God zelf bidt Jezus voor zijn volk, voor ons. En dan te bedenken dat Hij dat doet bij het Laatste Avondmaal, in de Bovenzaal, dus vlak voor zijn lijden en sterven. En zelfs op dat angstige moment bidt Jezus niet voor zichzelf, maar voor ons, omdat Hij ons oneindig liefheeft. Zelfs in het uur waarin Hij tot op het bot vernederd en gepijnigd zal worden, bidt Hij voor ons, opdat God ons bewaart in zijn liefde. Opdat God ons nooit zal vergeten! Het hele leven van Jezus op aarde was trouwens een groot gebed, een innige verbondenheid met de Vader. Alles wat Hij doet en zegt, komt voort uit zijn gebed en uit zijn verbondenheid met de Vader. Jezus heeft gesproken over de heilige Geest, maar nu is het de Geest – die intieme liefde tussen de Vader en de Zoon – het is de Geest die nu hoorbaar in Hem bidt. Van dat gebed, van die woorden, mogen wij getuigen zijn, als zijn intieme vrienden! Het zijn liefdeswoorden die alleen met diepe eerbied en ontzag beluisterd kunnen worden.
We horen deze woorden, dit gebed, kort voor Pinksteren. Want juist in deze dagen, tussen Hemelvaart en Pinksteren, bidden wij als Kerk om de komst van de heilige Geest. Zo verenigen wij ons met het gebed van Maria, Moeder van de Kerk, en van de apostelen die in Jeruzalem bijeen waren om te bidden, om zo met elkaar de heilige Geest te verwachten.
En wat zullen zij nou gebeden hebben? Ongetwijfeld psalmen en hymnen uit hun rijke joodse traditie. Oké, die moeten wij dus ook bidden! Maar wat leren we nog meer uit dat gebed van Maria en de anderen? Zij leren ons dat de kracht van het gebed, van het gezamenlijk gebed, van het elkaar dragen in het gebed het eerste en voornaamste is wat ons als Kerk met elkaar te doen staat. Altijd en overal! Maar zeker ook tijdens de dagen vlak voor Pinksteren!
Maar bidden, je moet het maar kunnen. Er kan zoveel in ons hoofd, hart en in onze drukke agenda zijn waardoor wij maar moeilijk tot innerlijk gebed komen. Er gebeuren zeer ingrijpende en verschrikkelijke dingen in het leven van mensen. Onvoorstelbaar verdrietige dingen. Er kunnen dingen op ons pad komen die te zwaar kunnen zijn voor een mens om te dragen en die ons op onze grondvesten doen schudden. Geen wonder dat bidden dan heel erg moeilijk is! Zo niet onmogelijk is. En heel begrijpelijk dat die mensen dan niet kunnen bidden….
Maar als zij het niet kunnen, dan kan ik of u het misschien wel. Als iemand om wat voor reden dan ook niet in staat is om te bidden, er de woorden niet meer voor weet te vinden, dan kunt u dat misschien wel en ik. Misschien hebben u en ik dan wel de woorden waar onze medemens in nood niet op kan komen omdat hij zo boos of zo verdrietig is. Juist dan is het o zo belangrijk dat wij bidden voor elkaar, dat wij bidden om de komst van de heilige Geest, de Helper en Trooster. De Geest die in ons diepste wezen kracht en vrede en vreugde schenkt. Het is de Geest – zo zegt Sint Paulus ons – die in ons bidt. Zonder de heilige Geest gaat het niet.
Dus wat is bidden eigenlijk? Ja, we gebruiken woorden, die hebben we nodig. We hebben woorden nodig om ons gevoel onder woorden te brengen. En wat zegt ons diepste gevoel over God? Dat Hij van ons houdt. Dat Hij liefdevol naar ons kijkt. En het eerste wat je tijdens een gebed ook zou moeten doen, is je door God laten beminnen. Zijn liefde, zijn liefdesvuur, zijn liefdesgeest toelaten in je hart. Dat wij zo opgaan naar Pinksteren, biddend om de Geest van Gods liefde.
Kom, heilige Geest, kom.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Hand. 2,1-11 en Joh. 20,19-23)(B)
Misschien is het u ook opgevallen en heeft een vriend of familielid die ergens anders in ons land woont u geattendeerd op het feit dat uw pastoor in de krant heeft gestaan en op de televisie is geweest? Er heeft een paar weken geleden een artikel in dagblad Trouw gestaan en in Almere Deze Week en ik ben ook op Business News Radio geweest voor een kort interview en op Omroep Flevoland. En RTL4 heeft mij gebeld voor een interview en de NOS heeft contact gezocht. En dat allemaal naar aanleiding van onze plannen tot het bouwen van een nieuwe kerk! ‘Een nieuwe kerk?’, is dan de reactie. Jullie slopen toch alleen maar kerken! Ja, dat is waar, maar wij gaan een nieuwe kerk bouwen! Hopelijk beginnen we vlak na de zomer al. En elke keer vraagt de journalist hoe dat toch komt en of het wel nodig is. En dan zeg ik dat de kerk in Almere in feite een prachtige afspiegeling is van de wereldkerk: alle landen en alle volken zijn in onze parochie vertegenwoordigd en zij tonen zich op allerlei manieren ook daadwerkelijk betrokken bij deze parochiegemeenschap door verantwoordelijkheid te dragen en mee te doen. De St. Bonifatiusparochie in Almere biedt naar ik hoop ook daadwerkelijk onderdak aan alle mensen afkomstig uit alle werelddelen. Samen vormen wij een grote geestelijke familie. Een familie van gelovigen, van mensen die gelovigen in God, in Jezus, zijn Zoon en in de Kerk met paus en bisschoppen. U bent er ook vandaag weer getuige van. Kijk maar om u heen. U ziet het gebeuren! Pinksteren!
Wij vieren Pinksteren. Vijftig dagen na Pasen zijn de apostelen bijeen waarschijnlijk samen met Maria en een aantal trouwe leerlingen. Ze hebben elkaar vastgehouden na de kruisdood van Jezus. Hoewel ze weten dat Hij verrezen is, lijken ze niet in staat daarover te vertellen. Is het verdriet zo groot dat de ware betekenis van de verrijzenis nog niet doordringt in hun hart? Of moeten ze bang zijn voor hun leven? Of hebben ze nog niet de woorden om dit onzegbare mysterie te verwoorden?
Dan wordt het Pinksteren. Gedruis en een hevige wind uit de hemel vervullen het huis waarin ze samen zijn. En ook iets als vuur dat in tongen verdeeld iedereen aanraakt. Ook alweer zo’n ervaring waar eigenlijk geen woorden voor zijn! Maar het resultaat is dat zij vervuld zijn met de heilige Geest en beginnen te spreken. Ze vinden woorden om het te zeggen! God zelf komt bij hen om hen te helpen de drempel van verdriet en angst en sprakeloosheid over te gaan. Het is alsof nu pas doordringt dat Jezus leeft en dat Hij in de Geest met hen verbonden is. Er ontstaat energie, dynamiek, beweging, enthousiasme. Ze moeten wel naar buiten treden! Ze kunnen het niet voor zich houden!
En dan ontstaat een omgekeerde beweging als ooit bij de toren van Babel. Er is geen spraakverwarring meer, maar juist begrip en goede verstandhouding over taalgrenzen heen. Er worden wel zeventien verschillende volken en groepen genoemd, maar iedereen hoort de apostelen spreken in zijn eigen moedertaal. Ze begrijpen wat er gezegd wordt. De leerlingen zijn in staat om de boodschap van het evangelie over te brengen.
Is het niet tijd voor een nieuw Pinksteren in onze Kerk? Zou het niet prachtig zijn dat het evangelie werkelijk tot in onze harten en dat van anderen doordringt? Het gebeurt ook vandaag dat mensen geraakt worden door Jezus. We zijn er (morgen) vandaag getuigen van als mensen van buiten de Kerk zich melden en graag willen horen wat onze boodschap is en erbij willen horen.
En ja, dan gebeuren er misschien wel wonderen. Wonderen zoals hier in Almere dat we samen aan een nieuwe kerk bouwen tegen alle landelijke en internationale trends in, een eigen gebouw helemaal gebouwd volgens onze traditie. Deugde de oude gebouwen dan niet? Nee, dat zou te kort door de bocht zijn. Zij hebben allemaal hun functie gehad tientallen jaren lang, dus daar geen kwaad woord over, maar nu is het tijd voor een nieuwe stap. Ik zie het als werking van de heilige Geest. Die Geest is niet op afroep te bestellen, daar kunnen we alleen om bidden en erop vertrouwen dat de geestkracht die we al hebben ontvangen in ons eigen Pinksteren, in ons doopsel en vormsel, ook nu zijn uitwerking heeft. En dat kan alleen als er tekenen zijn van liefde, van vrede, van geduld en vriendelijkheid, van goedheid, trouw, zachtheid en ingetogenheid. Als die dingen er in deze gemeenschap zijn, dan zijn we inderdaad in staat om een nieuwe kerk te bouwen en uitnodigend te zijn naar de wereld om ons heen. Dan voltrekt zich hier het wonder van Pinksteren. We zullen dan wel eensgezind moeten blijven bidden en de heilige Geest vragen ons en anderen aan te vuren: Kom, heilige Geest, vervul de harten van uw gelovigen en ontsteek in hen, in ons het vuur van uw liefde.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Joh. 20,19-23)
Hebben jullie wel eens gezien dat een kindje werd geboren? Hoe het kindje soms even bij de voetjes wordt gepakt en een paar tikjes op de billetjes kreeg? Ja, dan denk je misschien: dat mag toch niet, dat is toch zielig. Maar, nee, dat is om te zorgen dat kindje gaat huilen en dat de longetjes van het kindje opengaan zodat het kindje gaat ademhalen! Het kindje moet ademhalen, want anders gaat het dood.
Nou ja, jullie weten dus allemaal dat je zonder adem niet kunt leven. Hoe lang kun je zonder adem? Nou, ik niet zo lang. Vroeger kon ik een heel stuk onder water zwemmen, maar dat lukt nu niet meer.
Je hebt dus lucht, adem nodig om te leven. Maar wist je dat je ook lucht, adem nodig hebt om te spreken. Of om geluid te maken. Geluid te maken op bijvoorbeeld het orgel. Het orgel is eigenlijk een hele serie fluiten waar door elke fluit, elke pijp, lucht geblazen wordt en die lucht maakt in elke pijp een ander geluid. Adinda kan dat nu even laten horen.
Vragen een aantal toetsen aan te raken en (als het lukt) ook door te spelen terwijl de luchttoevoer uitgeschakeld wordt
Of anders Gera eventueel vragen op haar fluit te blazen en langzaam te starten en te stoppen
En zo werkt het ook in onze menselijke stem: ook door moet lucht langs onze stembanden om geluid te kunnen maken. Lucht, adem is dus heel belangrijk voor het leven. Zonder adem geen leven!
Nu hoorden wij ook een fragment uit het Scheppingsverhaal: hoe God de mens had geboetseerd en hoe het levenloze poppen bleven, koud en stijf. En pas toen Hij zijn eigen adem in hen blies toen pas werden zij levende mensen, warm en soepel. Daarom zeggen we ook dat onze adem eigenlijk van God zelf afkomstig is. En da God ons leven geeft.
En toen was daar een hele tijd later Jezus. Wat dachten de mensen van Jezus? Dat Hij de Zoon van God was, dat Hij God zelf was.
En wat deed Hij als Zoon van God? Hij bracht leven onder de mensen!
Kijk maar naar de verhalen die over Jezus zijn opgeschreven: het verhaal van de wonderbare broodvermenigvuldiging, hoe hongerige mensen genoeg te eten kregen zodat ze niet dood gingen van de honger. En kijk naar het verhaal over de genezing van de lamme: door het woord van Jezus kon hij weer lopen, kon hij weer verder gaan met zijn leven! Telkens bracht Jezus leven waar er geen leven was. Precies zoals God, de Schepper.
En wat hoorden we vandaag? Dat Jezus blies over zijn leerlingen en over Maria en de andere aanwezige vrouwen! En wat konden zij toen doen? Zij konden leven brengen en geven aan de mensen die om een andere reden dood waren: door de fouten die zij hadden gemaakt te kunnen vergeven zodat zij opnieuw konden beginnen en weer verder konden gaan met hun leven.
En dat is dus wat wij vieren: dat door de kracht van Gods Geest er weer nieuw leven mogelijk is, een nieuw begin. Ook een nieuw begin voor de Kerk die de boodschap van Jezus kon gaan doorvertellen.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING TIENDE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Gen. 3,9-15 en Mc. 3,20-35)(B)
Het lijkt wel of de eerst lezing en het evangelie vandaag geschreven zijn, zo herkenbaar en zo toepasselijk zijn ze.
Neem de eerste lezing: Adam en Eva hebben tegen het verbod van God van de verboden vrucht gegeten, en nu worden ze daarvoor ter verantwoording geroepen. En hun reactie is helemaal herkenbaar menselijk: ze schuiven de schuld op een ander. Nee, zij zijn niet schuldig. Adam zeker niet, want hij heeft die vrucht niet eens geplukt, het was Eva. En dat is de vrouw die God zelf heeft geschapen om zijn gezellin te zijn. Wie is dus schuldig? God zelf, want als Hij Eva niet geschapen had, was er niets gebeurd. Maar ook Eva is niet schuldig, want zij heeft zich laten overdonderen door de valse beloften van de slang. En wie heeft die slang geschapen? Juist, ja, dat is opnieuw God. De conclusie is dus overduidelijk: niet Adam en Eva, maar God is schuldig. En dat is zó herkenbaar, want hoe dikwijls geven ook wij God de schuld als er iets fout gaat? Waar was Hij toen het misliep? Waarom heeft Hij niets verhinderd? Nee, wij zijn het nooit geweest. En als het God niet is, dan is het iemand anders geweest, maar niet wij. Zeker niet. Wat denk je wel van ons!
De werkelijkheid is natuurlijk anders, en ook dat is heel herkenbaar. Want hoe gemakkelijk hebben Adam en Eva zich laten verleiden door de slang. ‘Jullie zullen helemaal niet sterven’, belooft ze. ‘Integendeel, jullie ogen zullen opengaan en jullie zullen zijn als goden die alles zien en alles weten.’ En door die valse belofte laten Adam en Eva zich verleiden. Zoals ook wij ons zo dikwijls laten verleiden door torenhoge leugens van de reclame. ‘Eet dit product, en je blijft jong en gezond.’ ‘Gebruik dit middel, en alles wordt nieuw.’ ‘Dit product wast witter dan wit.’ En dat zijn nog brave leugens, vergeleken met wat politici de mensen zo dikwijls wijsmaken.
Zo kijk ik met stijgende verbazing en woede naar wat Trump de ‘fake news’ van de media noemt, het nepnieuws dat de gevestigde media bewust zouden verspreiden, terwijl hijzelf de bron en meester is van nepnieuws in allerlei gradaties. Hij heeft geen enkel probleem om de waarheid te verdraaien of onder het vloerkleed te schuiven om vervolgens moord en brand te schreeuwen dat de media dat onthullen of aantonen en dat ze zo oneerlijk tegen hem zijn. Er ontstaat zodoende een warboel van nieuws, van nepnieuws en van complottheorieën waar je als simpele consument of kiezer niet meer wijs uit kunt worden. Wat is waar en wat is niet waar? Maar de makers en bronnen van al die valse berichten hebben hun doen dan al bereikt: er ontstaat twijfel en verwarring, wantrouwen en verdeeldheid.
Niet minder hedendaags en herkenbaar is het evangelie. Schriftgeleerden beschuldigen er Jezus van dat Hij met behulp van de vorst van de duivels de andere duivels uitdrijft. Wellicht kan Jezus zichzelf nauwelijks beheersen om hen niet uit te lachen, want waarom zou de vorst van de duivels immers tegen zichzelf en zijn medewerkers in opstand komen? Maar hoe lachwekkend het ook klinkt, het is van alle tijden, ook van vandaag. Allen zijn ze bekend, de overheden die hun medewerkers of klokkenluiders vervolgen voor corruptie of landverraad, die hen uitwijzen, vermoorden of laten vermoorden omdat ze te populair of te gevaarlijk zijn. In de oudheid heetten ze Alexander de Grote, Caesar, Nero en zoveel andere Romeinse keizers. Later waren dat andere keizers en andere koningen, nog later heetten ze Hitler, Mao, Mussolini, en vandaag dragen ze de naam van Trump, Poetin, Erdogan, Maduro, Kim Jong-un, Xi, en nog zoveel andere namen in Afrika en Azië. Het lijkt wel of Adam en Eva hun de weg hebben gewezen
Wij zullen dus, zowel persoonlijk als met elkaar, via serieuze journalistiek als met onderzoek moeten blijven zoeken naar de waarheid. Niemand heeft de waarheid in pacht, er zijn altijd verschillende aspecten en perspectieven op de waarheid, die elkaar kunnen aanvullen en corrigeren. Maar waar het serieus zoeken naar de waarheid ingeruild wordt voor list en bedrog en er vrijelijk wordt gestrooid met ‘alternatieve feiten’ dan worden niet alleen mensen beschadigd, maar raakt ook de samenleving ontwricht en haar instituties besmeurd. En wat is dan het gevolg? Een algeheel wantrouwen. Niet toevallig stond daarom de Kerk, en ik betrek dat maar even op de katholieke kerk, in een recent onderzoek helemaal onderaan wat betreft betrouwbaarheid en geloofwaardigheid! En natuurlijk zijn er grote fouten gemaakt door de Kerk en haar vertegenwoordigers, daar geen twijfel over, maar het consequent inhakken op die Kerk of het op tafel gooien van flutverhalen zoals onlangs het verhaal over dwangarbeid door nonnen, naar de beruchte Magdalenazusters uit Ierland, dan leidt dat tot beschadiging, tot verminking en durven mensen zich uiteindelijk niet meer toe te vertrouwen aan Jezus en dus ook niet aan Gods liefde, omdat er toch altijd wat van die flauwekul verhalen blijft hangen. Daarom is het ook zo belangrijk om te beseffen dat het geloof in Jezus en de heilige Geest niet zomaar een opinie is, maar Openbaring en het degelijke resultaat van een eeuwenlange zoektocht naar de waarheid en dat je je dus veilig kunt toevertrouwen aan Jezus Christus en aan zijn Kerk. Maar dat is door alle drek die over ons wordt uitgegooid praktisch onmogelijk geworden. Wij zullen dus dat beeld moeten zien te kantelen. Een ongelooflijke uitdaging.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING DIAMANTEN HUWELIJKSFEEST WILL EN JOS BOTMAN, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Mc. 4,26-34)
Er zijn theologen die onze Kerk vergelijken met een groot winkelbedrijf, laten we zeggen met V&D. Ooit een bloeiend bedrijf, we kunnen het ons nog allemaal herinneren hoe we met plezier door de filialen liepen. En ook als je geen geld had, kon je vrij naar binnen lopen en over de roltrappen de verschillende afdelingen bereiken en alles bekijken of een kopje koffie drinken en de laatste nieuwigheden bekijken. En ieder had wel zijn favoriete afdeling.
De afgelopen jaren liepen veel mensen die grote zaak voorbij, alsof hij al niet meer bestond. Het personeel binnen deed zijn uiterste best, misschien wel meer dan al die andere zaken in onze straten, want zij hielden van hun winkel. En dan vroegen zij zich af: waar blijft iedereen nou toch? En dan probeerde men dit en dan weer dat, maar niets hielp.
Wat zou er wellicht zijn gebeurd als leiding en personeel meer naar buiten waren gegaan? Meer op de straten en pleinen de mensen vriendelijk hadden uitgenodigd om eens naar binnen te komen: ‘Kom eens kijken wat een mooie dingen wij hier hebben!’. Of als de mensen de uitnodiging hadden afgeslagen hen gevraagd hebben: ‘Waar bent u dan naar op zoek, waar hebt u behoefte aan? Hoe kunnen we het wel voor u aantrekkelijk maken?’.
Ik weet het niet, maar misschien was het dan wel heel anders afgelopen met V&D. En omdat we het vandaag toch ook weer over de Kerk hebben, was het misschien ook wel heel anders met de Kerk gesteld. Misschien lijken wij namelijk wel een beetje op het personeel van die grote winkelketen: te veel naar binnen gericht, te angstig om mensen aan te spreken. Heeft u het afgelopen jaar bijvoorbeeld wel eens tegen iemand gezegd: ‘Ga je mee naar de kerk? Het is daar zo mooi. Het zal je goed doen!’. Of vragen wij hun waaraan zij denken als ze zoeken naar God, naar de zin van het bestaan, naar eeuwig geluk? Er is denk ik bij een hele hoop mensen een grote verlegenheid om hierover te praten. Bang als we zijn de kous op de kop te krijgen en jezelf te moeten verdedigen tegen van alles en nog wat. En dan voel je je klein en niet opgewassen tegen… Niet opgewassen tegen alles wat je dan over je hoofd kunt krijgen.
Maar weet dat het ooit bij een persoon is begonnen: Jezus. En deze ene persoon heeft uiteindelijk een beweging in gang gebracht die tot op de dag van vandaag overal mensen trekt, troost en stimuleert.
Jezus vertelt vandaag in het evangelie dat het Rijk van God lijkt op een mosterdzaadje en op zaad dat zomaar vanzelf groeit. Een ogenschijnlijk pover, mager, onaanzienlijk niet veelbelovend begin mondt uit in een groots resultaat. Terwijl de boer slaapt en opstaat, groeit het zaad, hij kan het kiem- en groeiproces niet beïnvloeden, het gebeurt onweerstaanbaar. En het kleinste van alle zaden wordt een grote struik waarin alle vogels hun nesten bouwen.
De achtergrond waarin Jezus deze woorden sprak was die van een ongeduldige en misschien ook wanhopige groep leerlingen: zij maakten zich druk waar nou toch dat mooie resultaat te zien was en toen het evangelie werd opgeschreven was er de angst onder de leerlingen of zij dit hele avontuur überhaupt wel zouden overleven, al die vervolgingen en moeilijkheden waar zij mee te maken hadden. En ja, in deze context klonken de woorden dat het koningschap van Jezus inderdaad definitief is aangebroken in Jezus en dat het zich onweerstaanbaar zal doorzetten als het zaad dat een boer op een akker heeft gezaaid. Zij werden dus aangespoord te blijven geloven in de kiemkracht van het Rijk Gods. En ja, dat moeten we ook maar blijven doen. Hij houdt zijn Kerk in stand. Maar wij zullen er ook in moeten investeren.
Het Rijk van God is een waagstuk. Maar dat is het huwelijk ook! Lieve Will en Jos, jullie vieren vandaag hier in deze kerk die jullie zo dierbaar is, jullie diamanten huwelijksfeest. En jullie zijn ervaringsdeskundigen: het was een avontuur. Zestig jaar geleden begonnen. Wie weet dan hoe het zal gaan lopen? Wie weet dan waar je allemaal voor zal komen te staan? Geen mens! Maar omdat er vertrouwen was en liefde is het jullie gelukt. Wat ooit klein begonnen is, is uitgegroeid tot een lang leven samen. En net als elke relatie zullen jullie er bij tijd en wijle ook wel eens voor hebben moeten vechten. Er zullen ook momenten zijn geweest dat het misschien wat lastiger was, maar de trouw bleef het fundament. Het geloof dat het goed is. Daarmee zijn jullie ook voor alle andere aanwezigen een voorbeeld. Een voorbeeld van hoe een klein begin uit kan lopen tot een mooi leven samen. En daar zijn wij ook dankbaar voor, daar zijn jullie dankbaar voor. En dat willen jullie vandaag met alle aanwezigen vieren en God daarvoor danken.
Van harte gefeliciteerd en nog vele jaren samen!
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING VIJFTIENDE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Amos 7,12-15 en Mc. 6,7-13)(B)
Durf jij je bezit achter te laten? Ik denk dat het er maar weinigen zijn die dat kunnen opbrengen. Gehecht als wij zijn aan onze kostbaarheden en onze bezittingen. Gehecht als wij zijn aan alles wat het leven leuk maakt en aantrekkelijk. Maar toch trekken vandaag de twaalf compleet weerloos en zonder beschutting de weide wereld in, met de voorwaarde om alles achter zich te laten. Dat was voorwaarde nummer 1 om Jezus te volgen. En dan breekt meteen een volgende fase aan: precies hetzelfde doen als Jezus. Oproepen tot bekering, duivels uitdrijven en zieken genezen. En zoiets gaat nooit ongemerkt voorbij. Het zal opvallen en voor- en tegenstanders op de been brengen.
En over voor- en tegenstanders bij wat je doet als leerling van Jezus gaat het eigenlijk vandaag en dan je rug recht houden. En iemand die vandaag frank en vrij, zonder last en ruggenspraak getuigt van wat hem drijft is Amos. En Amos was niet een mannetje die een loopje met zich liet nemen, hij weigerde om compromissen te sluiten met de machthebbers. Hij nam geen blad voor de mond. Onafhankelijk en niet de mensen naar de mond praten, was zijn parool. In de tijd van Amos was dat een onbekende deugd. Vandaar ook zijn slaande ruzie met Amasja, de officieel aangestelde priester van het heiligdom. Die Amasja was in alles het tegenovergestelde van Amos: hij was een door en door corrupte persoon die zijn broodheren juist wel naar de mond praatte en de machthebbers de religieuze rugdekking gaf die zij meenden nodig te hebben. Daarmee kocht hij zich natuurlijk prestige en macht en kon hij volop delen in de grandeur van de heiligdommen. Amos weigerde op zijn beurt elk compromis met de macht en het kapitaal. Zijn optreden kende slechts één drijfveer: God zelf.
En daar had hij natuurlijk groot gelijk in. Maar we weten allemaal dat geld en macht of invloed aanlokkelijk zijn. Vroeger, maar ook nu.
Voorbeelden te over van corruptie en water bij de wijn. Terwijl het zo duidelijk is: als leerling van Jezus moet je onafhankelijk zijn en je moet lef hebben. Daarom dat zij buiten het hoogstnoodzakelijke niets mochten meenemen voor onderweg: geen reistas, geen dubbele kleding. Volstrekt ongebonden en van niemand afhankelijk moesten zij op weg gaan, behalve van Degene die hen zou zenden. Want de blijde boodschap kon alleen maar effectief worden overgedragen door authentiek levende mensen, door hun oprechte gedrag en hun woorden en voorbeelden. Dus door mensen die volledig vol zijn van wat ze doen en waar ze in geloven.
En dat betekende dus dat je als leerling van Jezus bereid moet zijn om afstand te doen van eigen dingen. Dus niet als Nicodemus willen vasthouden aan de eigen overtuiging, geestelijk bewegingsloos willen blijven. Het wel allemaal mooi vinden, maar niet echt de stap durven zetten. Maar juist durven loslaten. En dat durven loslaten was voor de rijke jongeling uit het Marcusevangelie ook een brug te ver: Jezus vroeg hem alles te verkopen wat hij bezat en Hem dan te volgen. Maar toen Jezus hem dat vroeg ‘verstrakte hij bij dat woord, en ging verdrietig weg, want het was iemand met veel bezit’, schrijft Marcus dan heel subtiel. En de rijke jongeling was juist daar zeer aan gehecht.
Afstand kunnen doen van het eigen lieve, luxe leventje. Geestelijke soepelheid om de eigen opvattingen tussen haakjes te durven zetten. Onafhankelijk, vrij en ongebonden durven zijn. Het is nogal wat om toegelaten te kunnen worden tot de masterclass van Jezus van Nazareth.
We kunnen daarbij een voorbeeld nemen aan de vissers van het meer van Tiberias, onder wie Petrus. Zij lieten onmiddellijk hun boten en hun netten in de steek om met de rabbi uit Nazareth mee te gaan. En nu worden zij uitgezonden, twee aan twee. En alleen met een stok mogen ze de weg op. Want het gaat om wie ze zijn, en niet om wat ze hebben. Want wie veel heeft, kan veel verliezen en loopt net als de rijke jongeling de kans zich te verstrikken in zijn bezit en verdrietig heen te gaan. Nee, ze hadden in feite alleen maar de herinnering aan wat ze met Jezus beleefd hadden, wat ze van Hem hadden gezien en gehoord: zijn woorden, zijn levenswijze, zijn bevrijdende manier van omgang met God, zijn Vader en met de mensen. En onderwijl niemand naar de mond praten. En daarbij ook nog eens het risico lopen onderweg tegenwerking te ondervinden en niet ontvangen te worden. Nu, het zij dan zo. Dan moesten zij ‘het stof van hun voeten schudden’, als teken van radicale breuk met die mensen. Als zij maar trouw bleven aan de opgedragen taak. En veel van de leerlingen hebben daar uiteindelijk de hoogste prijs voor betaald. Welke prijs zijn wij bereid te betalen voor de aan ons opgedragen taak.
Amen.
OVERWEGING TWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Spr. 9,1-6 en Joh. 6,51-58)(B)
Wij leven in een geseculariseerde wereld. Dat betekent dat veel mensen het moeilijk vinden om het leven en alles wat zich daarin afspeelt op God te betrekken. Veel natuurverschijnselen zijn immers wetenschappelijk verklaard en als ze nog niet verklaard zijn is er de overtuiging dat dat binnenkort wel gaat gebeuren.
Daarom is het lastig als wij Jezus zojuist in het evangelie hoorden zeggen: ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid’. Voor een buitenstaander is het bijna geheimtaal die hem aan kannibalisme doet denken. Daarnaast zei Jezus ook nog: ‘Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld’. Voor de geseculariseerde mens onbegrijpelijk en aanstootgevend. Dat was het trouwens ook voor de omstanders van Jezus. Zijn toenmalige toehoorders ergerden zich groen en geel: ‘Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?’. De tijd- en geloofsgenoten van Jezus konden er geen chocola van maken. Met het woord van God hadden zij vanzelfsprekend geen moeite. Dat lazen ze wekelijks in de synagoge. Daar studeerden zij samen op. Daar discussieerden zij met elkaar over. En het brood uit de hemel, het manna dat de vaderen in de woestijn hadden gegeten – de verhalen daarover konden ze wel dromen. En dat het woord van God en het brood uit de hemel in feite hetzelfde betekenden – dat begrepen ze ook nog wel. Maar dat een mens zich nu brood uit de hemel noemt, en dan nog wel iemand die ze kennen, een timmermanszoon uit Nazareth. Ja, dat was een brug te ver. Is Hij soms God, dat Hij zich zo noemt? Daar hadden ze grote moeite mee.
En, laten we eerlijk zijn. Zij stonden oog in oog met Jezus. Wij, tweeduizend jaar na dato niet. Wij staan wel in een eeuwenlange traditie van de eucharistie. Wij zijn ermee opgegroeid, we zijn er vertrouwd mee. Veel gezangen die dat heilige geheim bezingen kennen we uit ons hoofd of zijn ons vertrouwd. We deden onze eerste communie, we kennen talloze kunstwerken die dit gebeuren tonen. Maar het blijft een groot geheim, het gaat ons verstand te boven, maar het is ons ook vertrouwd en dierbaar. Dus wanneer wij Jezus vandaag in het evangelie horen zeggen: ‘Wie mijn vlees eet, en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven’, dan weten we dat op een of andere manier te plaatsen in onze eucharistische spiritualiteit, in ons denken en voelen die zo sterk door de eucharistie zijn bepaald. Maar de joodse toehoorders van Jezus over wie Johannes het heeft, die hoorden dat voor het eerst, en dan ook nog uit de mond van een mens van vlees en bloed!
Maar daar zit hem juist de crux. Jezus is niet alleen mens, maar ook God. Hij is niet alleen de boodschapper, maar ook de Boodschap zelf. Voor ons christenen staat niet een boek, de Schrift centraal, maar een persoon Jezus Christus. Jezus is gekomen om ons bij God te brengen. Hij zelf is de spil tussen God en mens. Jezus is als God de Zoon één met de Vader en als mens één met ons. Zo vervult Hij die brugfunctie. Als Jezus zich aan ons aanbiedt, dan is het uit het grote verlangen ons bij God te brengen. Bij God zijn, dat is: werkelijk bij jezelf komen, uitgezuiverd zijn, thuiskomen. Iedere eucharistieviering wil ons meenemen in dat geheim. Bij het bereiden van de beker tijdens de offerande giet de priester altijd een klein beetje water bij de wijn en bidt dan zachtjes: ‘Water en wijn worden één. Gij deelt ons mens zijn en neemt ons op in uw goddelijk leven’. Prachtige woorden die precies de kern van ons geloof uitdrukken: in Jezus is God bij ons gekomen om ons mensen weer terug bij God te brengen. Wij zijn de druppel water en mogen opgaan in de goddelijke wijn. We mogen het zien als uitdrukking van onze bestemming: thuiskomen bij God.
Voor gelovigen uit de 21e eeuw komt dan misschien al snel de vraag op: wat moeten wij dan doen? In eerste instantie niet eens zo veel. Dit evangelie zet ons niet aan tot daden. Geloof is allereerst een geschenk, genade. We mogen ontvangen voor niets. We ontvangen eeuwig leven, zegt Jezus. Eeuwig leven is echt leven, Leven met een hoofdletter, leven dat verbonden is met God. Eeuwig leven is de ontdekking dat wij door God bedoeld zijn, dat wij uniek zijn, dat we er volop mogen zijn. Leven van God is onverwoestbaar, zelfs door tegenslag, ziekte en dood heen. Wat God leven geeft zal bij Hem leven houden. En ja, die wetenschap, dat geloof geeft vreugde, intense vreugde.
Daarom dat aan het eind van de viering de diaken of priester na de zegen: ‘Gaat nu allen heen in vrede!’ zegt. We worden met andere woorden dan weer het dagelijkse leven ingestuurd met de vrede, de vreugde die we ontvangen hebben, maar ook met de opdracht die vrede en vreugde ‘daarbuiten’ waar te maken. Wij hebben in de communie Jezus zelf ontvangen, deel gekregen aan het leven van God, aan zijn vrede en vriendelijkheid. Nu mogen wij proberen om zelf mensen te zijn die elkaar het leven gunnen en schenken, mensen van vrede en vriendelijkheid zijn. Mensen van liefde zijn. En juist de liefde is en zal het onderscheidend teken van christenen in de 21e eeuw moeten zijn. Op die goddelijke deugd en op de andere twee goddelijke deugden, geloof en hoop, zal het verschil moeten worden gemaakt. Mij komt het over dat onze samenleving met het minder worden van de invloed van het christendom zich de laatste jaren steeds meer verhard en liefdelozer aan het worden is. Je ziet het hier in Nederland in de politiek, in Europa in verschillende landen en in Amerika. We vallen over elkaar heen in strengere straffen, hogere muren en grotere maatregelen. Maar waar blijft de mens dan die toch door God bedoeld is?
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING EENENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Jozua 24,1-2a.15-17.18b en Joh. 6,60-69)(B)
De Heer spreekt vandaag controversiële woorden. ‘Deze taal stuit iemand tegen de borst’, horen we dan ook veel van de leerlingen van Jezus zeggen. Daarmee wordt gedoeld op wat de Heer vorige week in het evangelie aangaf, toen Hij zei dat Hij het levende brood is dat uit de hemel is neergedaald en dat men dient te eten om in eeuwigheid in leven te kunnen blijven. Hijzelf is dat levende brood en met elk woord dat Hij spreekt kunnen wij ons geestelijk voeden, maar we mogen er ook het sacrament van de eucharistie in herkennen.
De Heer vraagt van mensen niet dat zij volmaakt zouden zijn. Geen mens is immers in staat de wet van God voor de volle honderd procent na te leven. Nee, het is niet op eigen kracht dat de mens het eeuwige leven zou bereiken; alleen door middel van Gods genade kan dit verkregen worden.
In het evangelie horen we verder dat velen, wellicht ontmoedigd, afhaken. Ook in onze tijd zien we dat heel vaak gebeuren. Deze week heb ik in ieder geval drie uitschrijvingen ontvangen. Niet moeilijk om te raden waarom deze mensen dat besloten hebben en waarom velen dat aan het overwegen zijn.
Want als er ooit een tijd is geweest voor een gedemoraliseerde katholiek om de Kerk te verlaten dan is het nu wel naar aanleiding van de recente rapporten over het wangedrag van priesters en religieuzen en andere vertegenwoordigers van de Kerk in de VS, Chili, Ierland, Australië en wat er nog allemaal naar buiten komt over Polen, de Filipijnen, Italië en Afrika. Zoals het rapport van de Grand Jury in Pennsylvania zo pijnlijk openbaarde: het misbruik was niet een aberratie van een enkele gestoorde geest of een geïsoleerd geval, neen, meer dan 300 priesters waren er in de loop van de jaren bij betrokken en meer dan 1000 kinderen slachtoffer. En dan lees je over voorbeelden waarbij het misbruik door groepen priesters bijna systematisch leek te geschieden via onderlinge cynische afspraken. Het is te verschrikkelijk voor woorden. En de bisschoppen of oversten die misbruikgevallen onder het vloerkleed schoven om de goede naam van het instituut, het seminarie, de school of de Kerk te redden, terwijl zij wisten wat er gebeurde! Genoeg reden om hard weg te lopen! Terwijl de Kerk de plaats moet zijn waar je je thuis voelt en veilig voelt of je nu jong of oud, ziek of gezond bent.
De Kerk is altijd een gebrekkig, zondig en menselijk instituut geweest gevuld met duisternis en licht. Heilig en zondig tegelijk zoals het Tweede Vaticaans Concilie ook zegt. Dat heilige vinden we allemaal prachtig, maar dat zondige doet ontzettend veel pijn. Het leidt tot verlies van geloof in God en in de priesters en bisschoppen, de mensen die je juist het meest moet kunnen vertrouwen. En die de mensen bij God moeten brengen. Dus hoe, hoe kunnen wij hieruit komen?
Natuurlijk, er zijn de afgelopen jaren al tal van maatregelen genomen en er wordt, als ik het goed heb begrepen, wereldwijd een totaal zero-tolerance beleid gevoerd. En de meeste misbruikgevallen zijn van jaren her. Maar we zijn er nog lang niet. De paus roept in zijn brief van deze week het hele volk van God op tot berouw en boete. Alle gedoopten moeten zich betrokken voelen bij de kerkelijke en sociale verandering die zo hard nodig is. Want er bestaat geen bekering van de Kerk zonder de actieve deelname van alle leden van Gods Volk. De kerkgeschiedenis leert ons dat telkens wanneer er een soort proces van sektevorming plaatsvond, dat het dan het fout af liep. Paus Franciscus wijst dan ook op het verband tussen klerikalisme en seksueel misbruik en machts- en gewetensmisbruik. En klerikalisme komt van twee kanten: van priesters die zichzelf beter wanen maar ook van gelovigen die alles van priesters pikken. Het leidt tot een grote wond in het kerkelijk lichaam die veel van het kwaad dat we vandaag veroordelen, bevordert en in stand houdt, aldus paus Franciscus. Daarom kunnen we op dit kwaad, dat zoveel levens verduisterde, alleen maar samen antwoorden door het te beleven als een taak die ons allemaal aangaat, als het Volk van God. Dit besef deel uit te maken van een volk met een gedeelde geschiedenis zal ons in staat stellen om met een berouwvolle openheid onze zonden en fouten uit het verleden te erkennen om van binnenuit vernieuwd te worden. Zonder de actieve deelname van alle leden van de Kerk zijn alle inspanningen om de cultuur van misbruik in onze gemeenschappen te vernietigen en een proces van verandering tot stand te brengen, tevergeefs.
‘Als één lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden’, zei St. Paulus. Door een houding van gebed en boetedoening stemmen we ons als individu en als gemeenschap af op deze oproep, zodat we groeien op het gebied van mededogen, rechtvaardigheid en preventie. Maria koos ervoor om aan de voet van het kruis van haar Zoon te staan. Zonder aarzeling stond ze vastberaden naast Jezus. Zo had ze haar hele leven gedaan. Als wij verwoesting voelen veroorzaakt door kerkelijke wonden, doen we er goed aan om met Maria meer te bidden, om des te meer te groeien in liefde en trouw aan Jezus en aan de Kerk. Zij, de eerste van de leerlingen, leert ons allen als leerlingen hoe we moeten halt houden bij het lijden van onschuldigen, zonder excuses of lafheid.
En dat is wat Simon Petrus ook aan Jezus antwoordde toen die hem vroeg of ook hij niet weg wilde gaan: ‘Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven en weten dat Gij de heilige Gods zijt’. Petrus en de zijnen gingen er toen voor. Zij zouden het later niet gemakkelijk krijgen. De meesten van hen zouden zelfs de hoogste prijs moeten gaan betalen, maar ze waren ervan overtuigd dat de Heer hen niet zou teleurstellen. Hun geloof gaf de doorslag. Dat zo’n geloof ieder van ons gegeven mag zijn.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING TWEEENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Deut. 4,1-2.6-8 en Mc. 7,1-8.14-15.21-23)(B)
De katholieke gemeenschap wereldwijd heeft het momenteel erg moeilijk. Het misbruikschandaal van ontelbare kinderen en het systematisch wegkijken door bisschoppen en religieuze oversten die het belang van het seminarie, de kostschool of het bisdom hoger achtten dan het leven van onschuldige kinderen, samen met de valse aanval door een diepontevreden aartsbisschop op de paus, ja, dat bij elkaar doet mijn leven op z’n grondvesten schudden en ik neem aan het leven, het geloof en het vertrouwen van vele oprechte katholieken waar ook ter wereld.
Het pontificaat van paus Franciscus staat ook op een kruispunt. Ofwel hij slaagt erin om met adequate maatregelen nu eindelijk orde op zaken te stellen of we kunnen zijn pontificaat als een teleurstellende mislukking beschouwen. Er zal dus iets moeten gebeuren. Er zal iets moeten worden gedaan aan de neiging tot klerikalisme van sommige priesters, maar ook zullen de toelatingseisen tot het ambt strenger moeten zijn en toekomstige priesters op een eventuele neiging tot narcisme te testen. Want narcisme is de wortel van al het kwaad. Narcisme leidt tot zelfverheerlijking, tot zelfoverschatting, tot het idee alles te kunnen maken. Narcisme leidt tot machtsmisbruik en gewetensmisbruik. Een narcist is ten diepste alleen op het eigen genot en de eigen macht en de eigen belangen gericht. En op wie kan een narcist deze neigingen beter botvieren dan op een minderjarige of een kwetsbare volwassene? Daarom hoort een narcist geen priester te zijn! Een priester hoort dienstbaar te zijn naar het voorbeeld van de Goede Herder Jezus, die zelfs geen steen had om zijn hoofd op te leggen.
Daarom ook dat zovele miljoenen, binnen en buiten de Kerk, zoveel bewondering en ontroering voelen bij paus Franciscus. Zijn nederige voorbeeld en goedheid heeft het pausschap de afgelopen jaren dan ook ingrijpend gewijzigd, versterkt bijvoorbeeld door zijn verhuizing van het Pauselijk Paleis naar Casa Santa Marta, een veel eenvoudiger onderkomen. Maar helaas heeft paus Franciscus ook te maken met tegenwerking, eigenlijk al vanaf de eerste dag van zijn pontificaat. Een triest voorbeeld van die verraderlijke tegenwerking is dus de open brief van die voor het kardinalaat gepasseerde aartsbisschop. En wat volgde was een dolkstoot in de rug. Over de ruggen van misbruikslachtoffers wordt een ordinaire machtsstrijd gevoerd. Hij zal dus moeten ingrijpen.
Feit is wel dat paus Franciscus de eerste paus is die in opspraak geraakte bisschoppen straft en die inmiddels tal van ontmoetingen heeft gehad met misbruikslachtoffers en daarbij nederig zijn excuses maakte. Maar je merkt aan alles dat het ook voor het pausschap een onbekende weg is. Het gaat met horten en stoten. Hoe dan ook zal de volgende stap moeten zijn om een pauselijke commissie voor de bescherming van minderjarigen op te richten evenals een kerkelijke rechtbank die zich exclusief zou moeten bezighouden met misbruik door geestelijken en met bisschoppen die zaken in de doofpot willen stoppen. En zo’n rechtbank zou ook tanden moeten hebben en opgewassen moeten zijn tegen druk vanuit bijvoorbeeld de curie.
Het pad van purificatie, van zuivering en hervorming en boetedoening zal lang en pijnlijk en beschamend zijn. Er zullen ongetwijfeld nog meer schandalen aan het licht komen. Openheid en eerlijkheid en transparantie zijn dan ook de belangrijkste sleutelwoorden in deze.
Dit weekend las ik een interview met vijf katholieken die ondanks alles toch van hun Kerk blijven houden al kost het hun wel moeite. Hoe weinig de seculiere buitenwereld daar onderhand nog van begrijpt. En zij vertellen over de mooie dingen uit hun jeugd. Het goede onderwijs bij de paters Augustijnen en Jezuïeten. ‘Niets duidde erop dat die paters rare dingen deden’. En dan merken ze op dat ‘de wereld ten tijde van de zedendelicten heel anders was dan nu’. En dat ‘onze tijd veel puriteinser is dan toen’ en dat er in die tijd politici van de VVD en van de PvdA in de Tweede en Eerste Kamer pleitten voor de legalisering van pedofilie. Je zult hen daar nu niet meer over horen. En dan zegt iemand: Ik zie wel dat ik er een extra taak bij heb gekregen. Ik moet het andere geluid laten horen. Zeggen dat dit fouten zijn van mensen en niet van ons geloof, want dat schrijft glashelder voor hoe wij ons hebben te gedragen. Je hebt de neiging om weg te duiken en in de schuilkelder te gaan zitten nu de bommen vallen, maar juist nu moet je uitleggen wat je aan het geloof ondanks alles zo aantrekt. Ik ben niet katholiek omdat ik meneer pastoor zo leuk vind maar omdat de boodschap in met name het Nieuwe Testament mij aanspreekt.’
En zo blijken de lezingen van vandaag akelig actueel te zijn en nog steeds herkenbaar. De Farizeeën waarmee Jezus te stellen had zijn ook nu nog actief en aan te wijzen. Huichelachtigheid is van alle tijden. Maar ook de noodzaak van zuivering, hervorming en boetedoening. Ook die noodzaak is van alle tijden.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING TWEEENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Deut. 4,1-2.6-8 en Mc. 7,1-8.14-15.21-23)(B)
De katholieke gemeenschap wereldwijd heeft het momenteel erg moeilijk. Het misbruikschandaal van ontelbare kinderen en het systematisch wegkijken door bisschoppen en religieuze oversten die het belang van het seminarie, de kostschool of het bisdom hoger achtten dan het leven van onschuldige kinderen, samen met de valse aanval door een diepontevreden aartsbisschop op de paus, ja, dat bij elkaar doet mijn leven op z’n grondvesten schudden en ik neem aan het leven, het geloof en het vertrouwen van vele oprechte katholieken waar ook ter wereld.
Het pontificaat van paus Franciscus staat ook op een kruispunt. Ofwel hij slaagt erin om met adequate maatregelen nu eindelijk orde op zaken te stellen of we kunnen zijn pontificaat als een teleurstellende mislukking beschouwen. Er zal dus iets moeten gebeuren. Er zal iets moeten worden gedaan aan de neiging tot klerikalisme van sommige priesters, maar ook zullen de toelatingseisen tot het ambt strenger moeten zijn en toekomstige priesters op een eventuele neiging tot narcisme te testen. Want narcisme is de wortel van al het kwaad. Narcisme leidt tot zelfverheerlijking, tot zelfoverschatting, tot het idee alles te kunnen maken. Narcisme leidt tot machtsmisbruik en gewetensmisbruik. Een narcist is ten diepste alleen op het eigen genot en de eigen macht en de eigen belangen gericht. En op wie kan een narcist deze neigingen beter botvieren dan op een minderjarige of een kwetsbare volwassene? Daarom hoort een narcist geen priester te zijn! Een priester hoort dienstbaar te zijn naar het voorbeeld van de Goede Herder Jezus, die zelfs geen steen had om zijn hoofd op te leggen.
Daarom ook dat zovele miljoenen, binnen en buiten de Kerk, zoveel bewondering en ontroering voelen bij paus Franciscus. Zijn nederige voorbeeld en goedheid heeft het pausschap de afgelopen jaren dan ook ingrijpend gewijzigd, versterkt bijvoorbeeld door zijn verhuizing van het Pauselijk Paleis naar Casa Santa Marta, een veel eenvoudiger onderkomen. Maar helaas heeft paus Franciscus ook te maken met tegenwerking, eigenlijk al vanaf de eerste dag van zijn pontificaat. Een triest voorbeeld van die verraderlijke tegenwerking is dus de open brief van die voor het kardinalaat gepasseerde aartsbisschop. En wat volgde was een dolkstoot in de rug. Over de ruggen van misbruikslachtoffers wordt een ordinaire machtsstrijd gevoerd. Hij zal dus moeten ingrijpen.
Feit is wel dat paus Franciscus de eerste paus is die in opspraak geraakte bisschoppen straft en die inmiddels tal van ontmoetingen heeft gehad met misbruikslachtoffers en daarbij nederig zijn excuses maakte. Maar je merkt aan alles dat het ook voor het pausschap een onbekende weg is. Het gaat met horten en stoten. Hoe dan ook zal de volgende stap moeten zijn om een pauselijke commissie voor de bescherming van minderjarigen op te richten evenals een kerkelijke rechtbank die zich exclusief zou moeten bezighouden met misbruik door geestelijken en met bisschoppen die zaken in de doofpot willen stoppen. En zo’n rechtbank zou ook tanden moeten hebben en opgewassen moeten zijn tegen druk vanuit bijvoorbeeld de curie.
Het pad van purificatie, van zuivering en hervorming en boetedoening zal lang en pijnlijk en beschamend zijn. Er zullen ongetwijfeld nog meer schandalen aan het licht komen. Openheid en eerlijkheid en transparantie zijn dan ook de belangrijkste sleutelwoorden in deze.
Dit weekend las ik een interview met vijf katholieken die ondanks alles toch van hun Kerk blijven houden al kost het hun wel moeite. Hoe weinig de seculiere buitenwereld daar onderhand nog van begrijpt. En zij vertellen over de mooie dingen uit hun jeugd. Het goede onderwijs bij de paters Augustijnen en Jezuïeten. ‘Niets duidde erop dat die paters rare dingen deden’. En dan merken ze op dat ‘de wereld ten tijde van de zedendelicten heel anders was dan nu’. En dat ‘onze tijd veel puriteinser is dan toen’ en dat er in die tijd politici van de VVD en van de PvdA in de Tweede en Eerste Kamer pleitten voor de legalisering van pedofilie. Je zult hen daar nu niet meer over horen. En dan zegt iemand: Ik zie wel dat ik er een extra taak bij heb gekregen. Ik moet het andere geluid laten horen. Zeggen dat dit fouten zijn van mensen en niet van ons geloof, want dat schrijft glashelder voor hoe wij ons hebben te gedragen. Je hebt de neiging om weg te duiken en in de schuilkelder te gaan zitten nu de bommen vallen, maar juist nu moet je uitleggen wat je aan het geloof ondanks alles zo aantrekt. Ik ben niet katholiek omdat ik meneer pastoor zo leuk vind maar omdat de boodschap in met name het Nieuwe Testament mij aanspreekt.’
En zo blijken de lezingen van vandaag akelig actueel te zijn en nog steeds herkenbaar. De Farizeeën waarmee Jezus te stellen had zijn ook nu nog actief en aan te wijzen. Huichelachtigheid is van alle tijden. Maar ook de noodzaak van zuivering, hervorming en boetedoening. Ook die noodzaak is van alle tijden.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Jes. 45,20-25 en Mc. 8,27-35)(B)
We zijn in het Marcusevangelie op een belangrijk scharniermoment aangekomen. De afgelopen hoofdstukken hebben we vooral gezien dat Jezus weldoende rond ging, zieken genas en duivels uitdreef en met tollenaars en zondaars aan tafel ging. En dat was allemaal prachtig natuurlijk. Al rees wel steeds vaker de vraag: ‘Wie is Hij toch dat wind en zee Hem gehoorzamen?’. Toen kwam er steeds geen antwoord op. En toen er op een gegeven moment wel antwoord op die vraag kwam moesten ze erover zwijgen. En nu stelt Jezus die vraag zelf aan zijn leerlingen: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’. Petrus weet het juiste antwoord: ‘Gij zijt de Christus’. En hij slaat daarmee de spijker op z’n kop. En is het daarmee einde verhaal?
Nee, zeker niet. Want wat zou volgen is het lijden en sterven van de man waar ze zo tegenop keken en waardoor ze zo enthousiast waren geworden. Dat waren nou niet bepaald de dingen waar zij op zaten te wachten, vandaar de reactie van Petrus: ‘Dat verhoede God, Heer!’. Maar het moest en zou toch gebeuren. Jezus zal de weg van lijden en sterven gaan en zijn leerlingen moesten achter Hem aan gaan en ook bereid zijn pijn en moeite te verdragen. Jezus wilde dat zij Hem volgden. Niet alleen met mooie woorden, maar ook in daden. Want waarachtigheid, echtheid wordt vooral zichtbaar in daden.
Dit weekend staan wij stil bij de vredesweek, de internationale week rond de vrede. De tijd van grote massademonstraties tegen de kernbewapening en tegen de Koude Oorlog is wel zo’n beetje voorbij. Het is nu al meer dan zeventig jaar vrede in dit deel van de wereld, de Muur is gevallen en Noord- en Zuid-Korea praten weer met elkaar. Kortom: geen vuiltje aan de lucht? Nee, zeker niet!
Nee, zeker niet. Want onze wereld kent vooral een gewapende vrede en is misschien wel gevaarlijker dan ooit tevoren. En daarom is stilstaan bij de vredesweek een belangrijk moment. Belangrijk omdat het in vergelijking met dertig jaar geleden zo weinig mensen op dit moment bezig schijnt te houden en belangrijk omdat vredeswerk vaak zo onzichtbaar is. En laat mij een poging doen om daar een heel klein beetje verandering in aan te brengen. Om u kennis te laten maken met een paar mensen in ons land die proberen de wereld een klein beetje vredevoller te maken.
Zo las ik het verhaal van Roderick Heijning, een topfrietenbakker uit Utrecht. Als je een snackbar inloop kun je altijd overal een patatje oorlog kiezen. En de toevoeging ‘oorlog’ zou te maken hebben met het slordige toevoegen van ingrediënten, alsof het om een slagveld gaat. Roderick serveert in de vredeweek daarom een patatje vrede. En zo las ik ook over een zekere Sanne Vogel. Sanne stond een tijd lang op het Amsterdamse CS en maakte daar aankomende vluchtelingen wegwijs en nam vluchtelingen in haar huis op. En uiteindelijk mondde dat uit in een theaterstuk ‘Nieuwe Familie’ en in een kinderfilm ‘Zomer zonder mama’. ‘We hebben maar één wereld’, zegt Sanne, ‘Het is zo belangrijk dat je aardig bent voor anderen’.
En op een paar uur vliegen van Schiphol woedt de burgeroorlog nog steeds in volle hevigheid in Syrië. Massa’s kinderen kunnen we daar als verloren beschouwen, getraumatiseerd door al het geweld. Maar kinderen hebben toch recht op onderwijs. En daarom zijn er daar vredesactivisten die ondanks alles scholen oprichten, kinderen leren lezen, schrijven en rekenen, maar ook concrete vaardigheden aanleren om hun trauma’s te verwerken en goede burgers te worden. En zo zijn er nog meer grotere en kleinere projecten en acties die zaden van vrede planten en voortbouwen en verder lopen in het voetspoor van mensen die ons voorgingen.
En veel is nog niet gerealiseerd of lukt maar ten dele. Ons geloof in Jezus is daarom tegelijkertijd ook hoop, een belofte. Een belofte over een wereld zonder oorlog, op eeuwig leven. En als we zeggen ‘We hopen op eeuwig leven’, dan wil dat zeggen: wij kunnen het niet uit eigen kracht bereiken, maar alleen met Gods hulp. En als we geloven, dan vertrouwen wij ons in feite toe aan Jezus. Hij komt van de Vader. Hij heeft God gezien. Hij is betrouwbaar. En met de hulp van de heilige Geest geeft ons dat hoop dat we het ooit zullen bereiken, dat we er ooit zullen komen.
Maar daarvoor moeten er dus vooral daden van liefde en vrede worden gesteld. En dat vraagt in navolging van Jezus soms ook om dingen die wij misschien liever niet zouden doen, zoals met gevaar voor eigen leven actief zijn in oorlogsgebieden of toch maar doorgaan met het vluchtelingenwerk of Maatjesproject. Maar ze moeten gebeuren. Anders is ons geloof een dood geloof waar niemand wat aan heeft.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING ZEVENENTWIGTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Gen. 2,18-24 en Mc. 10,2-16)(B)
Veel mensen zijn bang voor de dood. De dood heeft ook iets dreigends, het is als een onbekend land, een sprong in het duister. Maar er zijn ook heel veel mensen die bang zijn voor het leven. Die hebben moeite om het ongewisse, het onbegrijpelijke, het wisselvallige van het leven te accepteren. Het leven is soms net een doolhof. Het is daarom goed dat de mens van Godswege leefregels heeft meegekregen, tien geboden, tien richtingwijzers, die orde scheppen in wat er zoal opkomt in het hart en het hoofd van de mens. Velen hebben daar genoeg aan. Deze leefregels gekoppeld aan het spreken van de Kerk in haar leer geeft over het algemeen voldoende houvast én ruimte om op een verantwoorde manier als gewetensvol christen je leven te leiden.
Maar ja, dan worden wij geconfronteerd met de lastige vragen van het leven, ofwel in ons eigen leven, dan wel in je familie of wat verder weg in je omgeving. En dan is een kort en helder antwoord niet altijd mogelijk of makkelijk. Want het leven, alleen of samen met een ander, kan naast geluk en vriendschap ook pijn en mislukking met zich meebrengen, hoe goed je ook je best doet. Simpele antwoorden zijn dan niet zomaar voorradig. ‘Mag een man bijvoorbeeld zijn vrouw verstoten?’. Je zou zeggen een simpele vraag, met een simpel antwoord, maar dat simpele antwoord is er niet.
En dat is ook niet het antwoord dat we van Jezus krijgen. Jezus overstijgt in het evangelie de discussie tussen de rekkelijken, die alles goed vinden, en de preciezen, die niets goed vinden. Hij zoekt het antwoord in waar het God oorspronkelijk om te doen was. Waar is het God ten diepste om begonnen? Dat ieder mens ten volle mens zou kunnen zijn. En hoe kun je voluit mens zijn? Dat kan alleen maar in een relatie met een medemens, door één te worden met die medemens, door elkaar tot ‘hulp’ te zijn. Niet als slaaf, als sloofje, maar gelijkwaardig, evenwaardig in relatie met een medemens. Samen groeiend de toekomst in.
Hoe ga je dan met elkaar om? Wie ben je in het dagelijks leven voor je man? Wie ben je in het dagelijks leven voor je vrouw? Wat speelt er zich aan leven af in jullie relatie? Wat voor kansen zijn er voor beiden om volledig mens te zijn? Hoe trouw zijn wij aan elkaar? En ten aanzien van deze vragen geeft Jezus over de wet van Mozes heen een antwoord uit het scheppingsverhaal. God heeft de mens van origine zo gemaakt: mannelijk en vrouwelijk, en deze twee zullen één worden. Met één opdracht: de liefde. God schiep de liefde. En samenleven is liefde doen! Elke dag weer opnieuw. Tot elkaar komen, maar nooit zo dat het de ander verstikt. Naar elkaar toegroeien, een leven lang, zonder de ander te overwoekeren. En in dat liefdesverbond tussen twee mensen zien wij iets van Gods verbond met ons. En juist daarom is zo’n verbond, waarin mensen er helemaal voor elkaar zijn zonder elkaar ‘op te eten’, naar Gods diepste bedoeling één en onverbrekelijk.
‘Wat God verbonden heeft, dat zal de mens niet scheiden’, zegt Jezus. Een man en een vrouw, gelukkig gehuwd en groeiend in liefde. Wat God verbonden heeft…
Maar dan: een man en een vrouw, ongelukkig gehuwd, langs elkaar heen levend. Elkaar ongelukkig makend. Wat God verbonden heeft? In ieder geval gaat het vaak gepaard met een langdurig, machteloos samen zoeken. Kunnen zij dan nog ten volle mens zijn en voor elkaar een hulp wezen die bij hen past?
En als zij dan beiden, na een mislukt huwelijk, gelukkig leven met een ander? Wat God verbonden heeft?
En dan een man en een man, een vrouw en een vrouw, wonend onder één dak, in liefde en trouw gelukkig met elkaar. Wat God verbonden heeft? En tenslotte: een man en een vrouw, in liefde met elkaar verbonden, maar niet of nog niet getrouwd? Wat God verbonden heeft? Het zijn allemaal vragen die zich voordoen in het leven. Of we willen of niet.
Jezus verwijst ons voor het antwoord op al die vragen naar het begin, naar de bron van alle leven: de Schepper. En de Schepper maakte de mens voor de liefde. En vanzelfsprekend gaat het Hem om heiligheid en zuiverheid. Daartoe zijn wij samen geroepen. En daar is het spreken van de Kerk ook op gericht en daarover moet zij zich constant buigen. Maar deze heiligheid en zuiverheid moeten we in de stad van de mens helaas wel beleven in verbondenheid met imperfecte mensen, die we op onze tijd vaak ook zelf zijn. Heiligheid in zijn pure vorm is de stad van de mens dus nog niet gegeven, dat hoort bij de stad van God. Dus zolang wij hier beneden vertoeven is om te beginnen nederigheid geboden. En nederigheid, bescheidenheid is feitelijk de enige weg die tot zelfkennis leidt. En dan beseffen we dat er in de stad van de mens, in onszelf dus, zowel een engel als een beest huist, en dat we geroepen zijn, om met kerkvader Augustinus te spreken, tot liefde, heiligheid en vrijheid. Liefde: dat je om elkaar geeft en het voor elkaar opneemt. Heiligheid: dat je deugdzaam met elkaar omgaat, maar ook weet je dat je in de stad van de mens soms ook een tekortschietend mens bent. En vrijheid: dat je elkaar niet vastpint of kleineert, maar vrij laat en ruimte geeft om te leven en om te groeien.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING ACHTENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Wijsh. 7,7-11 en Mc. 10,17-27)(B)
Het evangelie van vandaag gaat over de navolging van Jezus. En die navolging van Jezus is verre van eenvoudig. Het vindt plaats in een wereld van lijden en andere ellende. Voor vele mensen genoeg reden om niet in Hem of in God te geloven. Daarnaast zijn er voor de mensen die wel genegen zijn om Hem na te volgen vele dingen waar ze als het erop aankomt niet graag afstand van doen. Hun inkomen, voorwerpen die het leven aangenaam maken, maar ook hun maatschappelijke positie. Allemaal zaken die het mensen moeilijk maken om Hem daadwerkelijk te volgen..
En laten wij ons dan even proberen te verplaatsen in een mens die naar Jezus toekomt en Hem vraagt wat hij moest doen om het eeuwig leven te verwerven. ‘Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?’. Eeuwig niet in de eerste plaats in de betekenis van eindeloos, maar in de zin van kwalitatief goed. Dus met andere woorden: hoe bereik ik een kwalitatief goed leven nu en in het hiernamaals?
Over een kwalitatief goed leven gaat het dus vandaag. En heel modern willen wij daar met de hulp van Jezus komen met behulp van een stappenplan. In zes stappen moet het mogelijk zijn daar te komen. Ofschoon het op zich ‘Voor een kameel gemakkelijker is door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen’ durven wij het toch aan het te proberen. Mits wij maar de genoemde stappen nauwgezet volgen.
De eerste stap: je bent geroepen. Ja, wij zijn allemaal geroepen, niemand uitgezonderd, om de tien geboden te onderhouden. Eerlijke spelregels die het onderlinge verkeer tussen mensen netjes moeten regelen.
Maar als je deze tien leefregels kent moet je er ook toe komen om ze uit te voeren. En dan ook helemaal, alle tien. De rijke man uit het evangelie lukte dat niet helemaal omdat zijn rijkdom hem in de weg stond. Daar was hij teveel aan gehecht. Van belang is dus om stap twee te zetten: er daadwerkelijk toe komen om de leefregels uit te gaan voeren en dan moet je dus ook wel dingen los kunnen laten.
En als je dat doet, dan zul je nieuwe andere mensen ontmoeten. Mensen buiten je eigen kringetje. Je hebt afstand gedaan van een heleboel dingen om Hem te volgen en je krijgt daar iets compleet nieuws voor terug: een nieuwe familie met nieuwe mensen om te ontmoeten.
En dan treedt stap vier in werking: je ogen gaan open, je gaat zien. Je gaat zien dat onze wereld verre van perfect is. Je gaat zien dat een hoop mensen het hier hartstikke goed hebben, maar dat er ook heel veel mensen zijn die het veel minder hebben. Dat zijn de mensen die altijd bovenaan de verkeerde rijtjes staan: zij doen meestal het meest vuile werk, leven het ongezondst, zijn het vaakst werkloos of verslaafd, hebben vaak de grootste psychische problemen, zijn heel vaak chronisch ziek. Kortom, je ogen gaan open en je ziet dat het leven voor veel mensen die je eerst nooit zag verre van eenvoudig is en dat veel problemen samenhangen met hun slechtere levensomstandigheden.
Op dit moment ben je al een aardig end op weg in de navolging van Jezus. Je hebt stappen een tot en met vier min of meer met succes doorlopen. Je bent je bewust van je roeping en je hebt je ertoe aangezet om ook daadwerkelijk tot uitvoering van de tien geboden te komen. Je hebt je opengesteld voor de wereld om je heen en je hebt daadwerkelijk gezien dat het niet altijd goud is wat er blinkt.
Maar voor je het weet overvalt je een gevoel van ‘goh, wat heb ik dat toch goed voor elkaar’. Je denkt dat je het allemaal zelf hebt gedaan, dat het jouw prestatie is en dat je het toch wel goed met jezelf getroffen hebt. Dit is een grote valkuil!
Want bovenstaande stappen zetten is als het erop aankomt een onmogelijke bovenmenselijke prestatie. Die kun je niet alleen zetten. Het lijkt in theorie misschien nog wel allemaal te doen, maar als puntje bij paaltje komt is het praktisch niet te doen. Zelfs voor de meest ascetisch levende mens, de mens die niets meer heeft dan een bed en wat brood, zijn er nog zaken en dingen die hij liever niet opgeeft om Jezus te volgen. Daarom is stap vijf zo belangrijk: het besef dat die navolging van Jezus en daarmee de kwaliteit van leven, dat dat in wezen een geschenk is, genade is, dat je dat uiteindelijk gegeven wordt en dat is geen loon naar werken. Wij zitten vaak op het spoor van loon naar werken, het leven zelf in handen hebben, onze toekomst zelf bepalen. Dat moeten wij allemaal loslaten. De rijke man denkt dat hij dat eeuwig leven alleen maar kan bereiken als loon voor zijn prestaties. Fout, zegt Jezus, je kan het alleen maar ontvangen, het wordt je geschonken.
Wanneer je als mens dit beseft, dan kijk je inderdaad anders naar het leven en treedt stap zes in werking. Dan kijk je verder dan je neus lang is en ben je in staat tot die radicale mentaliteitsverandering die het koninkrijk van God vraagt.
En dan… dan treedt stap zeven in werking: vermenigvuldigen door te delen. Dan ben je als mens van niets en niemand meer de slaaf, niet van geld of rijkdom en ook niet van jezelf. Dan besef je dat het uiteindelijk allemaal van God gekregen hebt. En dan ben je pas echt wijs en wordt de kracht van God in jou compleet werkzaam.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING NEGENENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Jes. 53,10-11 en Mc. 10,35-45)(B)
Niets menselijks is de apostelen van Jezus vreemd. Jakobus en Johannes vragen Hem of ze later in de hemel direct naast Jezus mogen zitten. Ze zien het al voor zich: Jezus op zijn hemelse troon en zij aan zijn linker- en rechterzijde. Jezus is met stomheid geslagen: zij weten niet wat ze vragen. Want weten ze dan niet dat de weg die Jezus moet gaan een weg van lijden en dood is. En zijn ze daar wel tegenop gewassen? De heren beweren, vol naïviteit, van wel. En uiteindelijk zullen beide heren ook de marteldood sterven. Maar het zetelen aan zijn rechter- en linkerhand is slechts weggelegd voor degenen voor wie dit bereid is, vervolgt Jezus. Wie dat zijn lezen we enkele hoofdstukken verder als we lezen: ‘Samen met Hem kruisigden ze ook twee rovers, de een rechts, de ander links van Hem’. Deze twee hadden Jezus méér gevolgd dan de twaalf, die op het moment van zijn kruisdood in geen velden of wegen te bekennen waren. Als de anderen hier achter komen worden zij kwaad. En maken ze ruzie over ereplaatsen en aanzien.
Niets menselijks is hun vreemd. Niets menselijks is ons vreemd. We zien het overal om ons heen, ver weg en dichtbij: mensen die de beste plek willen. De zucht naar macht zit diep in ons. In de politiek gaat het alleen maar om de macht. Macht krijgen en macht behouden. Sommigen deinzen daarbij nergens voor terug. We zien dit in de politiek, in het bedrijfsleven, in onze huwelijken en relaties, maar ook in het verenigingsleven en helaas ook in de Kerk.
Het misbruikschandaal waarmee onze Kerk wereldwijd te maken heeft, heeft ten diepste ook met macht en misbruik daarvan te maken. Priesters of broeders die in seminaries en kostscholen jarenlang macht uitoefenden over jonge kinderen. Dat gebeurde door ze lichamelijk te straffen door ze te slaan maar ook door ze seksueel te straffen, te misbruiken. En daarnaast ook door ze psychisch te straffen, te kleineren en te isoleren. Een mens is heel vindingrijk in het vinden van machtsmiddelen over een ander. Als een machtswellusteling bijvoorbeeld weet dat iemand bang is voor spinnen, dan gebruikt hij die angst om de ander onder druk te zetten of om iets van hem gedaan te krijgen. Het zijn allemaal facetten van machtsmisbruik waarbij een machthebber ten koste van een zwakker iemand zijn macht doet gelden.
En dat de zucht naar macht diep in onze genen zit, is al erg genoeg, maar dat christenmensen, dat priesters en broeders, zusters en fraters die allen toch in de voetsporen van Jezus willen leven, zich hiermee ook bezighouden en hielden is eigenlijk diep treurig. Want Jezus koos toch voor een radicaal andere weg. Werkelijk groot ben je toch in zijn ogen als je dienaar bent. Werkelijk groot ben je toch als je je klein maakt ten opzichte van een ander. Je in te zetten voor die ander. Geen eigenbelang te dienen, maar uitsluitend het belang van een ander. Jezus ziet deze houding als de samenvatting van zijn levensopdracht: ‘Hij is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen’. We zien het in de genezingen, de uitdrijving van demonen en uiteindelijk in zijn lijden en sterven. Hij vraagt ons Hem te volgen in dienstbaarheid.
Zijn er naast alle machtswellustelingen dan helemaal geen onbaatzuchtige mensen? Ja, je zou het misschien niet zeggen als je overdonderd wordt door allerlei mensen die bezig zijn met hun eigen macht en positie, dat er gelukkig ook heel veel mensen zijn die zich wel oprecht inzetten voor het welzijn van anderen. En dan hoeven we niet eens ver te kijken. We hoeven alleen maar te kijken naar de ouders van kinderen. Hoe een ouderpaar, een vader en moeder werkelijk alles over hebben voor hun baby of voor hun jonge kind of voor hun puber of studerende kind of kinderen. We hoeven dan alleen maar te kijken naar hun onvoorwaardelijke liefde. Zij blijven van hun kind houden, wat het ook doet. We zien het gelukkig ook wanneer kinderen hun ouder wordende ouders als mantelzorger bijstaan. Hoe zij hun ouders jarenlang en naarmate de tijd verstrijkt steeds intensiever verzorgen. Maar we zien het ook hier in deze parochie. Hoe ontzettend veel vrijwilligers zich belangeloos inzetten voor deze gemeenschap. Maar echte dienstbaarheid zoekt het geluk en welzijn van de ander.
Jezus zet het verschil tussen machthebbers en dienstbare mensen op scherp. Zo wordt duidelijk hoe het Hem ter harte gaat. En wie herkent zich niet in het aan de ene kant van harte behulpzaam willen zijn en aan de andere kant daar ook wel waardering voor willen hebben. Misschien kan het evangelie van dit weekend een aansporing zijn om steeds weer opnieuw te proberen oprechte dienaars te zijn. Net als de leerlingen zal het ook voor ons een weg zijn van vallen en opstaan. Daarbij mogen we niet vergeten dat Jezus zelf gekomen is om óns te dienen. Hij wil ons helpen. Hij heeft ons al geholpen door trouw te blijven tot in de dood, door zijn leven te geven. Ook voor ons.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
KORTE OVERWEGING GEZINSVIERING
Die leerlingen van Jezus dachten: wij zijn de beste vrienden van Jezus, dus die wil ons vast wel een bijzonder plekje geven in de hemel. Want ja, je bent de beste vriend of niet…
Maar wat zegt Jezus dan? Dat als je op Jezus wilt lijken en dicht bij Hem wilt zijn in de hemel, dat je dan op aarde de mensen moet helpen. Dat je op aarde voor de mensen en dieren moet zorgen. Dat je dienaar moet zijn. En in het woord dienaar zit het woordje dienen: dat je de ander dus moet helpen.
Maar wat doen de mensen vaak? Vaak willen de mensen de baas spelen over de anderen. Vaak willen ze macht uitoefenen over anderen. En weten jullie wat macht uitoefenen over een ander is? Vaak is dat helemaal niet leuk. Vaak doet het mensen pijn en verdriet. Vaak worden mensen daardoor bang en verliezen zij hun vertrouwen in anderen. Soms verliezen ze zelfs hun vertrouwen in hun papa of mama, in de juf of meester op school, of in de politieman of vrouw en soms verliezen ze ook hun vertrouwen en hun geloof in Jezus en in God en in de priester. Terwijl die er juist voor moet zorgen dat iedereen veilig is en van Jezus kan gaan houden!
Dus verkeerde dingen doen als papa of mama, juf of meester of pastoor kan heel erg zijn. Want al die mensen moeten ervoor zorgen dat de kleintjes veilig zijn en rustig kunnen opgroeien. En weet je waar het dan altijd over gaat? Over macht, over de baas willen spelen!
Maar de leerlingen van Jezus mogen zo niet zijn, want Jezus zegt: ‘Wie onder u groot wil worden, moet dienaar van jullie zijn. En wie van jullie de eerste wil zijn, moet de slaaf van allemaal zijn’. Dus dat moeten wij proberen te doen. En ik zeg je, dat is niet altijd makkelijk, want wij spelen allemaal wel eens de baas over een ander.
Nu is het dit weekend ook Wereldmissiedag. Dat betekent dat we allemaal, van over de hele wereld, heel goed moeten gaan kijken of wij nog ergens kunnen helpen. Dus of er nog ergens een volk of een land is waar het slechter is dan hier. Dit jaar willen we eens kijken naar een land in Afrika: Ethiopië.
Ethiopië ligt in oostelijk Afrika. Het is een heel groot land, veel groter dan Nederland. En er wonen al heel lang mensen die Jezus kennen en erg van Hem houden. Maar helaas is er daar ook een dictator, een hele strenge, nare man, die de baas over de mensen wil spelen zonder met hun rekening te houden. En dus is daar een burgeroorlog ontstaan en vechten allerlei mensen met elkaar. En allemaal willen ze de baas spelen over de ander. En misschien zijn ze ook wel jaloers zoals Harbay was in het eerste verhaal. Harbay dacht dat zijn ouders veel meer van Lalibela hielden dan van hem. Dat was waarschijnlijk helemaal niet zo. Maar hij zat daar maar steeds aan te denken. En dus werd hij jaloers en dacht hij: als ik Lalbela uit de weg zou kunnen ruimen, dan word ik uiteindelijk de baas en dan zorg ik wel dat iedereen van mij gaat houden. Helemaal fout gedacht dus. Maar o zo menselijk. Gelukkig weet Jezus precies wat wij mensen zo allemaal in ons koppie denken. Hij kent ons door en door. Dat geeft ons vertrouwen dat Hij ons ook wel een beetje begrijpt én dat Hij ons ook wel weer wil vergeven voor de fouten die wij maken.
Maar we moeten wel ons best blijven doen, hoor! Elkaar te helpen en te dienen. Elke dag!
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING DERTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE
(Jer. 31,7-9 en Mc. 10,46-52)(B)
Onze tijd heeft het moeilijk met geloof in God. Dat bevestigden de herhaaldelijke onderzoeken en weten we zelf ook. Maar nog meer hebben mensen het moeilijk met de kerken. Daar is zoveel om te doen. Letterlijk en figuurlijk. Er komen zoveel meningen op ons af. Ware en onware verhalen waar een gewoon mens geen weg in weet. De kerken lopen landelijk gezien snel leeg, met uitzondering van Almere natuurlijk en een paar Amsterdamse en andere grootstedelijke parochies. Je moet dus heel goed kijken of je hier nog geloof in God tegenkomt.
Of zouden we in plaats van onze ogen die de lege banken zien, onze oren moeten gebruiken en stil moeten worden of we God horen? Blind durven zijn voor de harde cijfers om de stilte, waarin we God misschien wel zouden kunnen ontmoeten, beter te kunnen horen. De stilte toelaten en zelf stil durven zijn. Wie weet hebben we die stilte wel het meeste nodig in deze tijd en in onze Kerk.
Met onze ogen zien we in principe alleen de buitenkant van een ander. We zien iemand lachen en of huilen, maar zonder geluid erbij weten we niet waarom. En onze cultuur is vooral een tijd van kijken, we leven in een beeldcultuur. De moderne media bestaan vooral uit kleuren en plaatjes. Alles is beeld. Maar God kunnen we tussen al die beelden niet zien. En daarom bestaat Hij niet volgens veel mensen.
Bartimeüs is blind. Maar hoe staat het met zijn gehoor? Is dat niet extra goed ontwikkeld? Nou, hij heeft een vlijmscherp gehoor. Jezus trekt met zijn leerlingen Jericho binnen. Maar, vertelt Marcus, Hij verlaat Jericho eventjes later met een nog grotere groep, een flinke menigte staat er. Een druk pratende menigte omringt Jezus. Het gonst van de stemmen, geluiden, er wordt gelachen, gepraat en misschien wordt er ook nog wel ruzie gemaakt. Een kakofonie van geluiden. Een gewoon iemand zou niet één van al die stemmen kunnen onderscheiden. Maar de blinde Bartimeüs wel! In al dat lawaai van door elkaar pratende mensen hoort hij dat Jezus daarbij was. Niet omdat Jezus harder schreeuwde dan de anderen, maar omdat Hij op een bijzondere manier sprak. En Bartimeüs zegt meteen waarom Jezus op zo’n bijzondere manier sprak door te zeggen wie deze Jezus in zijn ogen is: ‘De zoon van David’, de lang verwachte verlosser, de lang verwachte Messias, degene die het Rijk van God doet aanbreken.
En Bartimeüs wordt er helemaal warm van en schreeuwt zo hard dat omstanders last van hem krijgen en hem toesnauwen dat hij zijn mond moet houden. Bartimeüs moest niet door Jezus heen praten. Maar Bartimeüs laat zich niet de mond snoeren en blijft roepen ‘Zoon van David, heb medelijden met mij’. En juist die woorden verraden hoe het bij hem zit: hij gelooft in Jezus. Hij ziet Hem natuurlijk niet, maar hij hoort in Jezus een stem die hij nog nooit bij iemand anders had gehoord, de stem van God.
De blinde man is niet geïnteresseerd in Jezus, oppervlakkig even kijken wie Hij is. Nee, hij gelooft in Jezus omdat hij Hem gehoord heeft. Daarom roept hij Jezus luidkeels zijn leven binnen. Want hij wil dat Jezus zich zijn leven aantrekt en dat Hij medelijden met hem heeft.
Het verhaal van die blinde Bartimeüs maakt dus een subtiel verschil tussen kijken, al of niet geïnteresseerd, en echt geloven. Zijn we alleen maar geïnteresseerd in Jezus, dan blijft Hij in zekere zin toch aan de buitenkant, zoals bij de gonzende door elkaar heen pratende massa het geval was. Maar geloof je in Hem, dan komt Hij je leven binnen. En dan geef je ook niet op. Dan laat je je niet uit het veld slaan door wat voor tegenslag of tegenwerking dan ook. Geloof vraagt uiteindelijk om soort persoonlijke investering, een bepaald besluit. Geloof vraagt uiteindelijk zeker ook in onze tijd om moed. Om moed om tegen de stroom in te roeien en tegen de mening van anderen in te gaan.
En moed heeft Bartimeüs, want wanneer Jezus stil blijft staan en tegen zijn leerlingen zegt: ‘Roep hem hier!’, legt Bartimeüs alles af wat hij had, zijn bedelaarsmantel en o zo belangrijk voor de koude nachten daar en loopt blindelings op Jezus af. Jezus, de Heer, de Zoon van David, die hij niet eens kon zien, maar wel gehoord had en waardoor hij voelde dat hij bij Jezus moest zijn om beter te worden. En op de vraag wat Jezus voor hem kon doen, riep hij hardgrondig uit: ‘Rabboeni, maak dat ik zien kan!’. We begrijpen nu hopelijk dat de man niet alleen bedoelde, dat hij voortaan kon kijken om vervolgens weer over te gaan tot de orde van de dag. Nee, ‘dat ik zien kan’ in de betekenis ‘dat ik ziende word’: laat mij zien wat ik geloofd heb. Laat mij zien in wie ik geloofd heb! En op dat moment worden zijn ogen geopend en wordt hij volgeling van Jezus. Een mens die blind was die daardoor meer en beter hoorde dan de ziende mensen, en die daardoor beter zag, dan de mensen die wel goed hadden kunnen zien.
Geloof komt dus niet voort uit wat we zien of juist niet zien, maar uit wat we horen. Uit de menigte van stemmen om ons heen, worden we geraakt door een unieke stem, de stem van de stilte, de stem van God, de stem die zich niet boven alles uitschreeuwt, de stem die geduldig wacht tot we hem verstaan. En als we die stem verstaan, gaan we onszelf en anderen met andere ogen zien. We worden dan als mensen die voortaan blind zijn voor wat de wereld bezielt en voortdrijft, die blind zijn voor de waan van de dag. En we worden mensen die oog hebben voor waar het werkelijk om gaat en wat werkelijk van waarde is en die daar ook naar willen leven in het voetspoor van Jezus Christus.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING ALLERZIELEN, ST. BONIFATIUSPAROCHIE
(Jes. 25,6a.7-9 en Lc. 23,44-46.50.52-53;24,1-6a)
Gisteren vierden we Allerheiligen, vandaag is het Allerzielen. En waar we gisteren dachten aan hen die door hun leven en doen en laten mogen genieten van Gods eeuwige liefde en vrede, gedenken we vandaag de overledenen van onze familie, onze vrienden en kennissen, onze buren, onze parochiegemeenschap. En we bidden dat ook zij mogen rusten in vrede en mogen genieten van zijn barmhartige liefde.
Dat is Allerzielen, en dat gedenken we in stilte en gebed. We denken aan onze lieve doden, en misschien missen we hen meer dan op andere dagen. We missen hun liefde, hun inzet, hun aanwezigheid, hun woorden. We gedenken hen op een sobere wijze, zoals de sfeer van Allerzielen ook is: sober en beheerst. Maar dat is niet overal zo. Misschien hebben we wel eens filmpjes op de tv gezien, over volkeren voor wie Allerzielen een feestdag is die ze bij hun overledenen vieren. Ze eten en drinken op het kerkhof, helemaal in de nabijheid van hun overledenen, ze spelen muziek, ze zingen en neuriën. Hun doden horen daarbij, het is of ze echt aanwezig zijn, of ze deelnemen aan de gesprekken en meevieren met het feest. Want dat feest is aan hen gewijd.
Wij echter voelen Allerzielen niet aan als een feest, wel als een herinnering aan de enige absolute zekerheid die we hebben in ons leven: dat we eens zullen sterven en dat de dood deel uitmaakt van het leven. We weten dat de dood veel verdriet veroorzaakt. Net zoals we weten dat de dood voor velen het absolute einde is. Ze geloven niet in het leven na de dood, nee, zij geloven in het niets. Dood is dood, en het leven is dan voorgoed voorbij.
Maar in de eerste lezing horen we dat God de dood juist zal vernietigen en de tranen van alle gezichten zal afwissen en dat Hij redding zal brengen. En in het evangelie zijn we getuigen van de verrijzenis van Jezus. Het zijn allemaal sterke woorden, maar we kunnen ze geloven, ze worden al meer dan tweeduizend jaar doorverteld. En vaak klinken ze bij de begrafenis van mensen. Misschien hebben ze ook geklonken bij de begrafenis of crematie van uw dierbare. Op het moment van het definitieve afscheid, het onherroepelijke loslaten, worden deze woorden vaak gelezen. Als troost en als hoop. We stonden verder machteloos ten opzichte van de dood. Soms was de dood een verlossing na lang lijden, soms kwam het totaal onverwacht, maar machteloos waren we. Wij wel!
Maar God niet! Want als rode draad in al die verhalen herkennen wij God als Degene voor wie niets onmogelijk is. ‘Hij kan zelfs uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken’, lezen we in de Bijbel. Daarom noemen wij Hem ook Schepper en is Hij, hoe ongelooflijk dat ook klinkt, mens geworden in Jezus van Nazareth. Hij nam het mensenleven aan. En als mens is Hij een weg gegaan die wij allemaal moeten gaan: een weg van lijden en sterven. Dus zelfs in de moeilijkste periode van een mensenleven is Hij ons nabij, in goede en vooral ook kwade dagen. En toen Hij zelf de marteldood gestorven was en begraven was, toen heeft zijn Vader, toen heeft God, Hem uit de dood doen opstaan. Dit geloofsverhaal heeft ook bij het afscheid van uw dierbare geklonken. Niet om het verdriet weg te redeneren, maar om u troost en kracht te geven. Dat we nooit alleen zijn en zeker niet in het verdriet om een overleden dierbare want God is bij u en bij mij. En Hij maakt ook voor ons die poort naar een eeuwig leven open. En dat geeft mensen hoop op een nieuw en eeuwig leven na de dood.
Moge die gelovige zekerheid op een leven na de dood ons Allerzielen zijn. Voor ons, en voor allen die we liefhebben en ons in de dood zijn voorgegaan.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING EENENDERTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Deut. 6,2-6 en Mc. 12,28b-34)(B)
Afgelopen vrijdag werd wereldwijd Allerzielen gevierd. Ik had net als andere jaren de nabestaanden van de overledenen van het afgelopen jaar uitgenodigd. De kerk zat dus vol met mensen die ieder op hun eigen manier bezig waren met hun dierbare overledenen. Allerzielen vieren we altijd op 2 november. Een tijd waarin we echt merken dat de dagen korter worden. En vaak is het ook een periode van grote najaarsstormen. Menigmaal hebben die in onze geschiedenis rond 1 en 2 november onze kusten geteisterd. Storm en kou horen echt bij dit jaargetijde. Maar wat mij tijdens en na de Allerzielenviering toch ook nu weer opviel was de warmte, de aandacht, de solidariteit en vooral lotsverbondenheid tussen de mensen. We waren allemaal één in ons verdriet, één in onze lotsverbondenheid, één in onze liefde voor elkaar.
Met de novembermaand komt het eind van het kerkelijk jaar in zicht. De verhalen worden elke zondag indringender en grauwer. Dit weekend horen we over Jezus’ laatste confrontatie met zijn tegenstanders voor Hij door hen wordt gearresteerd en ter dood veroordeeld wordt. De vraag die Hem gesteld wordt is essentieel. ‘Jezus, wat is het voornaamste gebod?’. Waar draait het nu allemaal om in het leven? Het antwoord van Jezus is eenvoudig en verbluffend. Het gaat in het leven om de liefde, de rest is allemaal bijzaak!
Er was eens een klein meisje dat op haar buik in de zandbak lag. Dikke tranen rolden over haar wangen. Waarschijnlijk had ze net op haar kop gekregen van haar moeder. Ze was naar buiten gelopen en lag daar languit te snikken. Plotseling voelde ze een hete adem in haar nek. Ze draaide zich in één slag om en zag dat het Floris was, de hond. Ze sloeg haar kleine armpjes om de nek van Floris en zei: ’k ben wel lief hè, Floris, ik ben wel lief!’. Een klein kind, nee, elke mens heeft behoefte aan een arm om je schouder. Iemand die je laat merken dat jij nog steeds de moeite waard bent.
Liefde is de grootste drijfkracht in het leven. Voor Jezus zelfs het voornaamste gebod. Maar voordat Jezus antwoord geeft, zegt Hij iets anders. Hij zegt: ‘Hoor, Israël!’. De voornaamste eigenschap van liefde is dat je weet te luisteren. Je weet dat er van liefde geen sprake is, als de ogen van een ander tijdens een gesprek verveeld de andere kant opkijken of er misschien even verderop interessantere mensen staan. Liefde is naar elkaar luisteren, elkaar aandacht geven. Geliefden hoor je het vaak zeggen, als ze voelen dat hun liefde bedreigd wordt: ‘je luistert nooit naar me!’. Je weet dat er liefde is, als iemand met zo’n aandacht naar je luistert dat je voelt dat de ander écht in je geïnteresseerd is.
In die tijd trad een Schriftgeleerde op Jezus toe, en legde Hem de vraag voor: ‘Wat is het allereerste gebod? Jezus antwoordde: ‘Luister!’. Luister naar God, naar je naaste en naar jezelf’. Luister naar de bron van het leven. Luister naar het leven. Er is geen enkel belangrijker gebod. De Schriftgeleerde is het daarmee eens weet Marcus ons te vertellen. Hij versterkt Jezus’ argument zelfs door dat luisteren en die liefde belangrijker te verklaren dan de offers in de tempel. Jezus noemt dat antwoord wijs, maar nodigt de man niet uit Hem te volgen. Want wijs zijn en inzicht hebben is toch wat anders dan het ook nog eens te doen! Het Rijk God vraagt niet alleen om inzicht. Het is geloven met je hart en met je handen, met je doen en je laten.
Op een keer stond ik voor een stoplicht. Op de hoek waren ze een huis aan het bouwen. Een grote transportband liep naar boven. Maar er lag niets op. De band liep maar door, de werknemers waren blijkbaar aan het schaften. Een lege transportband gaat omhoog. En ik dacht: dat is eigenlijk een beeld van het leven. Ons leven loopt door (hoe lang nog?) en onze transportband loopt tot in de hemel. Maar ligt er wel wat op? Of gaat er niks omhoog? Waar blijf je met je daden van goedheid en liefde die tot de hemel mogen gaan? Sommigen lijken hun transportband naar de hemel nooit leeg te hebben. Zoals Moeder Teresa van Calcutta. Zij plukte met haar medezusters de stervenden van de straat. De liefde is groot in de gewone dingen. De liefde maak je niet op één moment waar in klinkende zinnen of daverende preken. Het zijn de kleine stapjes die je zet. Stap voor stap groei je in de liefde – door te luisteren – door van de ander en van God evenveel te houden als van jezelf.
Het leven gaat voorbij als een transportband. Alleen de liefde is de moeite waard om op die band te worden gezet. Maar waar blijven de mensen die de band bedienen? Die mensen dat zijn wij! Maar arbeiders die voor een grote vrachtauto staan weten dat je die grote bak niet in één keer kunt laden. De band loopt, de wagen wordt beetje bij beetje gevuld. Niet door geweldige krachttoeren of grote hoeveelheden, maar door kleine stapjes, kleine beetjes. Zo laat ook de wet van God zich vervullen: stap voor stap en beetje bij beetje. Ook de liefde kunnen we leren: stap voor stap en beetje bij beetje. Door te leren luisteren naar God, naar elkaar en naar onszelf, met heel ons hart, met heel ons verstand. Dat gaat boven alle brand- en slachtoffers!
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING TWEEENDERTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(1 Kon. 17,10-16 en Mc. 12,38-44)(B)
Kom je als niets hebt vanzelf dichter bij God? Dat is een interessante vraag, hè. Als het antwoord volmondig ja zou zijn, dan zou het een goede verklaring zijn dat in de oorlog, of welke oorlog dan ook, de kerken volstromen zodra zij hun deuren openden. Uit verhalen van mijn eigen ouders en grootouders weet ik dat dat tijdens de laatste oorlog zeker het geval was. Maar word je als je niets hebt ook een beter mens? Er zijn verhalen hoe mensen in tijden van oorlog en rampspoed er veel meer voor elkaar zijn dan in betere tijden. Maar ik ken ook genoeg verhalen uit de geschiedenis waarin mensen tijdens zulke periodes juist ontzettend hardvochtig zijn voor elkaar en dus helemaal niet bereid zijn om met elkaar te delen. Dan was het eerder eten of gegeten worden. Het is dus allemaal niet zo eenvoudig. Net als iemand beter zicht krijgt op wat er werkelijk toe doet als hij niets te verliezen heeft. Ook dat kun je niet een twee drie zeggen.
Dus ja, wat doe je dan als mens met de onzekerheden in het leven? Dan probeer je zoveel mogelijk zekerheden in te bouwen. Iets achter de hand te houden en voor tijden van nood een appeltje voor de dorst te hebben. En dat doen wij in onze tijd door ons goed te verzekeren. Als ik mij immers goed verzeker dan ben ik veilig wanneer de nood aan de man komt. Vandaar onze WA-verzekering, onze ziektekostenverzekering, letselschadeverzekering, brand- en inbraakverzekering, inboedelverzekering, rechtsbijstandverzekering en een uitvaartverzekering. Daarnaast verzekeren we ons voor arbeidsongeschiktheid en via onze pensioenen voor een extra als we oud zijn en niet meer kunnen werken. En als je denkt dat het zo wel genoeg is met die verzekeringen, dan wordt ons een polis aangeboden waarin ook onze Iphones, tablets en laptops extra verzekerd zijn tegen vallen en beschadiging en diefstal. Is daarmee alle onheil afgewend? Ik vrees van niet. Consumentenprogramma’s zijn wekelijks gevuld met verhalen van mensen die ondanks dat zij dachten verzekerd te zijn geen of heel weinig van hun schade uitgekeerd kregen. Het is dus ten dele schijnzekerheid.
En dan heb je nog een ander type mensen. Dat zijn de mensen die om wat voor reden dan ook zich niet of nauwelijks verzekerd hebben. Daklozen, mensen met gokschulden, psychiatrisch patiënten, drugsverslaafden. Maar ook mensen om een andere reden de boot hebben gemist in de samenleving. En twee van die mensen worden ons vandaag in de lezingen ten voorbeeld gesteld. In beide gevallen betroffen het geen drugsverslaafden of psychiatrisch patiënten, maar mensen die door het noodlot aan lager wal waren geraakt. Buiten hun schuld weduwe waren geworden. Zij gingen met lege handen door het leven. Zoals bijvoorbeeld die weduwe van Sarefat. Zij was aan het eind van haar latijn. Zij had niets meer. De voorraden waren door de langdurige droogte uitgeput en ze was niet in staat om deze voorraden op eigen kracht aan te vullen. Nu was praktisch alles op. Nog hooguit een keer eten en dan sterven. Uitgerekend aan haar vraagt de weggevluchte profeet Elia om eten. ‘Geef eerst mij, daarna maak je voor je zoon en jou wat klaar. God zorgt er dan wel voor dat olie en meel niet opraken’.
Het water stond haar tot aan de lippen. Ze was wanhopig. Maar ze doet het. Wat heeft ze immers te verliezen? Of leefde ze diep van binnen vanuit een soort onnoembaar Godsvertrouwen en solidariteit met andere arme mensen zoals Elia? Ze geeft het laatste wat ze heeft weg. En ze staat vervolgens met lege handen. Onzeker hoe het afloopt. Maar dan komt het. God vult die lege handen. En ze hadden elke dag te eten. Op de bodem van haar leven ontdekt ze dat haar enige echte verzekering bij God berust.
In het evangelie horen we dat Jezus tegenover de schatkist van de tempel plaatsneemt. Jezus ziet dus precies wat iedereen in die bak gooit. Voelden mensen zich door Hem bekeken? Nou, velen absoluut niet. Velen wilden namelijk heel graag aan jan en alleman laten zien wat zij op de schaal gooiden. En dan komt er een vrouw die twee van de allerkleinste, meest waardeloze muntjes in de kist wierp. Een flutbedragje. Maar dat flutbedragje was wel haar hele bezit. Het was wel alles wat ze had met als gevolg dat zij daar vervolgens letterlijk met lege handen stond.
Maar Jezus heeft iets met zulke mensen. Een paar weken geleden ontmoetten we al die arme blinde bedelaar Bartimeüs. Anders dan de leerlingen die maar moeite hebben om Jezus werkelijk te volgen en werkelijk alles achter te laten, zijn deze mensen als het ware vanzelf perfecte volgelingen van Jezus. Kom je als je niets hebt vanzelf dus toch dichter bij God? Je zou aan de hand van deze twee weduwes en de blinde bedelaar Bartimeüs van ja zeggen.
De weduwe geeft alles wat ze had, haar hele levensonderhoud. En dat woord levensonderhoud zou je dus kennelijk ook met ‘leven’ kunnen vertalen: ze offert haar leven! Zou Jezus zich juist daarin herkend hebben? Zij schenkt zichzelf aan God. En Hij laat het op Golgotha zelf ook aan zijn leerlingen zien. Hij houdt daarmee zijn leerlingen, u en mij dus, twee levenswijzen voor. Waar ga je voor? Hoe sta je in het leven? Durf je met lege handen te staan, te vertrouwen op God? Alles aan Hem en je naaste te geven? Ligt daar het geheim? Dusdanig vertrouwen te hebben dat we ons altijd veilig voelen in de handen van Jezus? Met open vrijgevige handen in het leven staan? Misschien dat bidden ons kan helpen om het juiste inzicht te krijgen?
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING CHRISTUS KONINGFEEST, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Dan. 7,13-14 en Joh. 18,33b-37)(B)
Voor het joodse volk was koning David het grote voorbeeld van een goede koning. Een koning die om te beginnen letterlijk herder was toen hij geroepen werd door de profeet Samuël. Maar vooral omdat door hem duidelijk werd dat een koning hoe dan ook een soort ‘herder’ moest zijn. Wij kunnen ons afvragen of er in onze tijd nog leiders zijn, die op die manier ‘herder’ zijn van hun volk. Op dit moment lijkt het wel of we leven in de tijd van de grote mannen, de grote leiders, Trump, Erdogan, Poetin. Dat zijn de ‘Machers’ van deze tijd. Ze hebben liever niet te veel inspraak, laat staan tegenspraak, en stropen liever de mouwen op om even wat te fiksen. De toekomst zal uitwijzen wat er werkelijk van hun krachtpatserij van blijvende waarde is. Is er dan helemaal niemand die op een zachte manier bekwaam is om onze wereld vooruit te helpen? Die zijn er gelukkig ook. Maar zij hebben het misschien wel moeilijker dan een aantal jaren geleden. Leiderschap is dus altijd een strijd tussen krachtpatserij en zachte krachten.
We zien die strijd in feite ook in de Bijbel. In het begin van de Bijbel overheerst aanvankelijk het beeld van een almachtige, wrekende, straffende God die met vernietiging en ondergang dreigt en die soms ook ten uitvoer brengt. Maar langzamerhand ontdekt het volk Israël dat God daar helemaal niet is, maar juist vooral in een zachte bries schuilt en in kwetsbare mensen. God krijgt in de loop van de tijd steeds meer het uiterlijk van een goede herder. Herders waren natuurlijk bekend voor hen. Zij moesten zorgen voor hun kwetsbare schapen. Hen naar drinkbaar water brengen en naar groen gras en naar veiligheid. Vandaar dat de psalmist van psalm 23 ook zegt: ‘God, de Heer is mijn herder. Niets kom ik tekort’. Hier wordt een soort geborgenheid uitgedrukt die wij bij God mogen voelen. Ons leven is gevaarlijk – ook wij moeten soms wandelen door donkere kloven en hebben te maken met grote problemen…, maar de Heer is bij ons. Hij laat ons niet in de steek: ‘Uw stok en uw staf geven mij moed en vertrouwen’. En ook het laatste boek van de Bijbel, de Apocalyps is duidelijk als ze het heeft over Hem: God is de Alfa en de Omega, de Albeheerser, die ons liefheeft en ons heeft verlost door zijn Zoon Jezus Christus.
Psalm 23 wordt vaak bij uitvaarten gebeden of gezongen. Logisch ook, want in de overgang naar het leven na de dood zijn wij hulpeloos en klein, we zijn machteloos en zoeken steun en troost bij elkaar, maar ook bij Jezus die ons op die weg is voorgegaan en ons daarom vasthoudt. Als christenen zien wij Hem als de Goede Herder die ons naar het hemels Vaderhuis leidt: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’, zegt Hij. Wie deze weg op gaat, wie zo christen probeert te zijn zoals Hij dat heeft voorgedaan, die raakt niet verloren. Want hij wordt via duistere kloven, via moeilijke en pijnlijke momenten in zijn leven, naar het hemels gastmaal geleid: ‘Gij nodigt mij aan uw tafel…mijn beker is overvol’, zegt psalm 23 ons.
Deze prachtige psalm leert ons dat het koningschap van God geen koningschap op afstand is. Het is even nabij als een herder zijn schapen nabij is. ‘Hij roept zijn schapen bij hun naam’, zegt Jezus ons. Zij kennen zijn stem. Hoe komt het dat zij zijn stem kennen? Omdat ze dagelijks met Hem omgaan, ze horen dagelijks zijn stem – Hij is nabij. Zijn stem is hun vertrouwd. In Jezus hebben wij die nabije stem van God van heel nabij mogen leren kennen. In de prachtige parabels en gelijkenissen die Hij ons heeft verteld en in het prachtige gebed dat Hij ons heeft gegeven en in de prachtige sacramenten die Hij ons heeft toevertrouwd. Langs al die wegen spreekt God, spreekt Jezus dagelijks tot ons en kunnen wij van dag tot dag omgang met Hem hebben. En toont Hij ons zodoende de weg naar de ‘grazige weiden’, de verzoening in het sacrament van de biecht, de genezing in het sacrament van de zieken en het voedsel in het sacrament van de eucharistie. Beelden van het gastmaal waartoe wij zijn uitgenodigd. Als Jezus tegen Pilatus zegt dat Hij koning is dan bedoelt Hij dat soort herder-zijn.
En wij? Wij zijn als schapen: we hoeven en kunnen niet alles begrijpen wat de Goede Herder zegt – als wij zijn stem maar herkennen. Als wij ons maar door Hem laten raken in de Schrift en in de Kerk. We leven ondertussen in het geloof – dat betekent dat wij God niet zien. Maar we hebben wel de stem van de Goede Herder. We hebben Jezus, die tot ons spreekt. En we weten: Hij bemint ons. We kunnen ons aan Hem toevertrouwen. Want niet het begrijpen is voor het schaap het meest belangrijke, maar het vertrouwen, het zich toevertrouwen aan iemand die groter is, die wijzer is, die een grotere kennis heeft.
Jezus is waarlijk die Goede Herder: Hij blijft in de waarheid ook al wordt Hij door Pilatus veroordeeld tot het kruis. Maar ook dan laat Hij de schapen, de verloren mensheid, niet in de steek. Hij gaat tot het uiterste in zijn koninklijke, herderlijke taak om de schapen weer naar huis te leiden. Zijn liefde is sterker, is groter dan alles. Hij geeft zijn leven voor zijn schapen, want Hij wil dat wij het leven bezitten. Hij wil als koning een dienaar van het leven zijn. Hij wil ons leven schenken in overvloed.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Jer. 33,14-16 en Lc. 21,25-28.34-36)(C)
Aan het begin van dit nieuwe kerkelijke jaar wordt onze aandacht gevestigd op de christelijke verwachting. Het verlangend uitzien naar de komst van de Heer. Het is een uitzien naar de komst van de Messias, de gezalfde van God, welke door de profeten in het Oude Testament wordt aangekondigd. Een van die profeten die daarover schreef was Jeremia. Deze profeet uit de 6e/7e eeuw voor Christus stond en staat met name bekend om zijn onophoudelijk aanklagen van de politieke en religieuze situatie van zijn tijd. Oppervlakkigheid, onverschilligheid en afgodendienst is wat de klok slaat. Als woordvoerder van God roept de profeet het volk op terug te keren naar de Heer, de God van Israël. Daarnaast riep hij ook op de religieuze offers niet alleen als louter ritueel uit te voeren, maar de verbondenheid met God ook zichtbaar te maken in een leven dat dienstbaar is aan mensen in nood!
Jeremia had dus met andere woorden wel wat noten te kraken. Maar naast de vele kritiek had hij ook een boodschap van hoop: er zal uit het geslacht van David een afstammeling komen die het land, in tegenstelling tot al die anderen, rechtvaardig zal besturen.
Dus naast de ongezouten kritiek ook hoop!
Gisteren was ik aanwezig bij het tienjarig bestaan van het Centrum voor de Sociale Leer van de Kerk. Die sociale leer van de Kerk wordt ook wel ‘The best kept secret’ genoemd, omdat niemand eigenlijk van het bestaan van het spreken van de Kerk in allerlei sociale kwesties weet. Terwijl onze Kerk zich via pauselijke documenten al vanaf 1891 tot op de dag van vandaag uitspreekt over alles wat het leven van de mensen, katholiek of niet katholiek, aangaat: recht op veiligheid, recht op arbeid, recht op gezondheidszorg en onderwijs, stemrecht voor mannen en vrouwen, kinderrechten. Kortom: op allerlei terreinen doet onze Kerk op lokaal en wereldniveau volop mee als, ja als profeet in deze tijd! Want ondanks alle wetenschappelijke vooruitgang is er toch een groeiende kloof tussen rijk en arm. En dit heeft er in die meer dan honderd jaar sinds 1891 (Rerum Novarum) tot nu toe geleid dat de Kerk steeds meer de kant van de armen kiest en probeert in het leven van de arme te staan door zelf arm te worden en zodoende als een moderne profeet de armoede aan te klagen.
Maar, zij wij, zijn ook wij geen profeten die onze mond moeten opendoen? Bij ons doopsel zijn wij immers gezalfd tot priester, koning en profeet. Dat betekent dat wij ook delen in de profetische taak van Christus door in onze eigen tijd op te staan en die tijd aan te klagen. En dat hoeft niet zwartgallig te gebeuren, maar mag met vreugde en hoop.
En zo zijn wij dus aangekomen bij de eerste zondag van de advent. De advent is een tijd van verwachting. Verwachten is iets anders dan wachten. Het is niet met de armen over elkaar zitten tot het moment daar is, maar het gaat meer in de richting van je leven anders inrichten. Paulus vat het eigenlijk heel mooi samen waar Jeremia ons toe oproept: toenemen in liefde voor elkaar en alle mensen. Dat is wat hem betreft ons klaarmaken voor de komst van de Heer. En ondanks de tekenen die wij in het evangelie van vandaag horen, ondanks al het oorlogsgeweld, de natuurrampen en aanslagen die we wellicht als tekenen kunnen verstaan, wordt ons gevraagd kalm te blijven. Niet in te dutten, te vluchten in drank en drugs, in comfort of afleiding, maar waakzaam te blijven en te bidden.
Waakzaam zijn om oor te hebben voor de stem van God in het lawaai van de dag en oog te hebben voor de ellende, de nood van onze naasten. Bidden om het leed dat wij bij anderen zien door ons gebed bij God te brengen. Op die manier groeit onze verbondenheid met God en onze verbondenheid met elkaar.
Zo mogen we wellicht met zorg en aandacht, maar tegelijkertijd met vreugde en hoop uitzien naar het moment waarop we in deze adventstijd gericht zijn: de komst van de Heer in de wereld. Het Licht dat de duisternis verdrijft en de deur naar een nieuw leven voor iedereen opent.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
Zijn jullie al een beetje zenuwachtig? Want aanstaande woensdag is het Sinterklaas, hè!
Hebben jullie je schoen al een keer neergezet? En zat er wat in?
Ik vond het toen ik klein was altijd ontzettend spannend. Vol verwachting klopte mijn hart!
Nu zijn wij in de kerk ook een beetje zenuwachtig. Een beetje gespannen. Wie weet waarom wij gespannen zijn? Omdat we de geboorte van Jezus verwachten!
En met de geboorte van Jezus zal alles veranderen. Ja, want Hij is de Zoon van God en als Hij straks groot is dan zal Hij alle sombere lelijke dingen overwinnen, zelfs het meest nare wat er bestaat: de dood.
We zien als we goed kijken heel veel mooie dingen, maar helaas ook veel slechte nare dingen.
Wat zijn bijvoorbeeld nare dingen in het leven? Oorlog, honger, dorst, moeten vluchten, maar ook overstromingen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, noem maar op. Heel veel nare dingen die gebeuren en heel veel nare dingen die mensen elkaar aandoen. Mensen doen elkaar dus ook vaak pijn. Op allerlei manieren. Dat maakt het leven zwaar. En dan heb je dus nog de dingen waar niemand iets aan kan doen zoals een aardbeving.
Maar is er dan niets wat wij kunnen doen? Is het alleen maar afwachten op wat er komen gaat? Kunnen wij alleen maar op onze handen zitten? Is dat de betekenis van advent?
Neen! Wij kunnen wel degelijk wat doen! Wij kunnen wel degelijk onze handen uit onze mouwen strekken!
Wij kunnen wel degelijk wat doen om het leven van andere mensen aangenamer te maken. Hoe? Door te delen met elkaar! Door oog te hebben voor elkaar! Door oor te hebben voor wat een ander zegt! Want als je goed kijkt dan zie je waar je kunt helpen. En als je goed luistert dan hoor je wat een ander eigenlijk zegt. Dat hij jouw hulp en jouw liefde nodig heeft.
En ja, dan komt er misschien echt een beetje vrede omdat we beter met elkaar delen. Dan overwinnen wij de hindernissen en blokkades op de wegen. En dan bouwen we stapje voor stapje aan een wereld van vrede en veiligheid en eerlijkheid voor iedereen. Een wereld waar iedereen gelijk is en gelijke kansen heeft.
Ja, die wereld is nog een beetje toekomstmuziek. Maar toch dromen wij in de kerk elk jaar van die wereld. Want wij geloven dat die betere wereld met de geboorte van het kindje Jezus begonnen is. Heel klein nog, maar toch…
En vandaag op deze eerste zondag van de advent zitten wij er weer even aan te denken. Te denken aan dat Koninkrijk van God. En aan de weg daar naartoe. Dat is een lange weg. We moeten dus volhouden en niet opgeven. De profeten porren ons steeds op om vol te houden. En hier in de kerk worden wij ook opgepord. Maar het gaat gebeuren. Ooit!
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
OVERWEGING TWEEDE ZONDAG VAN DE ADVENT, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Baruch 5,1-9 en Lc. 3,1-6)(C)
Wij zongen zojuist psalm 126. En daarin zongen we: ‘Wie zaait in droefheid zal oogsten in vreugde. Een mens gaat zijn weg en zaait onder tranen. Zingende keert hij terug met zijn schoven’. Als we het goed lezen zit dit gedicht vol met tegenstellingen: in droefheid zaaien en in vreugde oogsten, zijn weg gaan onder tranen en zingend terugkeren met gevulde schoven. Het is eigenlijk een gedicht met een onverbeterlijk optimisme. Eigenlijk geeft het een beschrijving van bloed dat kruipt waar het niet gaan kan, van een onmogelijke hoop dat ellende, dood en ballingschap niet het laatste woord hebben. Het vertelt ons eigenlijk van een droom, een droom die mensen gaande houdt op moeilijke momenten van hun leven, die mensen inspireert en waartoe zij zich aangetrokken voelen. Op deze tweede zondag van de Advent lezen we van zulke dromen en dromers. En dat is belangrijk. Want ‘zonder visioenen verwildert het volk’, lezen we in het boek der Spreuken. Zonder dromen en visioenen houden mensen het niet vol en is het allemaal grauw en koud en zinloos. Zo had Paulus ooit een droom om de christenen te vervolgen en uit te roeien. Maar onderweg naar Damascus werd hij geroepen tot een andere droom, tot de weg van liefde en gerechtigheid, de weg waarop Jezus hem voorging. En zo horen wij vandaag ook de droom van Johannes dat iedere gelovige vervuld moet zijn van eerbied voor God en dat hij zich vandaag nog moet laten dopen en zich om moet keren om op rechte wegen te gaan.
Deze dromen en visioenen staan te lezen in oude verhalen. En zij vormen de basis van het christelijk geloof. Want dat christelijke geloof, of ik kan beter zeggen het joods-christelijke geloof, is immers gebaseerd op die verhalen, op die dromen en visioenen, op de grote getuigenissen van redding en verlossing in het verleden. Al leek vaak genoeg alles mis te gaan, telkens weer ervoeren de mensen dat er hulp en redding kwam. Als het volk eronderdoor dreigde te gaan, stond er van Godswege telkens weer een bevrijder op. De rode draad in het verhaal van het joods-christelijke geloof is dat God zijn volk nooit en te nimmer is de steek laat. ‘Te voet gingen zij van u heen’, zegt de profeet Baruch, ‘weggesleept door de vijand, maar eervol brengt God hen terug, gedragen als op een koningstroon’. Het waren dit soort getuigenissen van de profeten, dit soort dromen en visioenen die het volk van God telkens weer over dode punten heen hebben geholpen: God laat zijn mensen niet in de steek. Hij blijft zijn volk trouw, wat er ook gebeurt. En wij, wij zijn geroepen om daarvan te getuigen, met het vertolken van deze verlossingservaring. Dat is de roeping van Gods volk, dat is onze roeping. Verzaken wij daarin, dat stellen wij als christenen niet veel voor. Dan heeft de wereld duidelijk geen boodschap aan ons, althans geen blijde boodschap.
Het is daarom onze eerste eigenschap als christen-gelovigen om met optimisme, met hoop en vertrouwen, met dromen en visioenen in het leven te staan. Want wij, christenen, aanbidden geen God die zich veilig verschanst in een tijdloze eeuwigheid, wij aanbidden niet een God die zich in de hoge hemel afzijdig houdt van het gekrioel van de mensen. Neen, wij hebben een God leren kennen die de lotgevallen van de mensen op aarde in de loop van de geschiedenis wil meemaken, een God die met ons meetrekt, een God die desnoods met zijn volk mee in ballingschap gaat, een God die meehuilt met de slachtoffers van deze wereld, een God die zelf kwetsbaar zoals mensen wil zijn, een God die zijn volk telkens weer voorziet van een redder, iemand die hen bevrijdt.
Jezus van Nazareth is voor christenen zo’n redder bij uitstek. In Hem zullen de mensen opnieuw zien hoe God zich om de wereld bekommert. In de adventstijd vieren wij zijn komen in de wereld. Gods solidair worden met ons! En die komst zal niet plaatsvinden ergens boven de wolken, neen, heel concreet op een bepaald stukje aarde in een bepaalde tijdsbestek. En op wat voor stukje aarde! En in wat voor een tijd! Het wordt door de evangelist allemaal nauwkeurig aangegeven. Maar ook waar: in de woestijn! Het heil voltrekt zich niet in de hoge hemel, in hogere sferen, neen, het speelt zich af waar ons leven zich ook vaak afspeelt: in de woestijn, onder de mensen met al hun ups en downs.
De achtergrond waartegen dit komen van God plaatsvindt, wordt in alle toonaarden omschreven. Een weinig opwekkend tijdsgewricht: het land zucht onder de bezetting en wordt geconfronteerd met allerlei vormen van onderdrukking, terreur en ellende. In deze wereld wil God zelf het leven van de mensen delen. God baant zich in die wereld, in die geschiedenis een weg. De politieke autoriteiten spelen daarbij een ondergeschikte rol. Maar Hij zal wel worden verstaan door mensen zoals Johannes de Doper, de zoon van priester Zacharias, die de woestijn had verkozen boven het comfort van de tempel. En Hij zou worden verstaan door vissersjongens uit Galilea. En door herders, tollenaars en andere randfiguren. Bij dat soort mensen aan de rand van de maatschappij zal Hij gehoor vinden. En zullen Gods bedoelingen aan het licht komen.
In een wereld die verre van ideaal is, wil God zelf binnentreden. Daarbij meestal verstaan door gewone mensen. Maar juist door hen zal ook de wereld Gods redding zien. Door hun getuigenis. Doordat zij daarover aan het praten gaan en getuigen van de hoop die in hen leeft. In die verre van volmaakte wereld wil God mens worden, bij ons, meetrekken in onze geschiedenis die soms ook wel weg heeft van een woestijn. Die gedachte kan ons moed en hoop geven en ons bestaan in die wereld zinvol maken opdat anderen zich aan ons verhaal, aan onze blijde boodschap kunnen optrekken en warmen.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Sef. 3,14-18a en Lc. 3,10-18)(C)
Net als in de eerste lezing waarin Sefanja de inwoners van Sion (Jeruzalem) oproept tot vreugde, roept Paulus in die brief aan de Filippenzen ook op tot vreugde. Zij mogen hun wensen en smekingen aan God toevertrouwen in gebed, maar hun innerlijke vreugde mogen zij niet voor zichzelf houden, maar laten zien en laten merken.
Zie hier een eigenschap van een christen, een eigenschap die steeds meer op de achtergrond lijkt te geraken. Namelijk laten zien dat je je verheugt, dat blij bent en dat je uitziet naar iets. In mijn ogen is dit eigenlijk een van de belangrijkste eigenschappen: een christen hoort blij te zijn.
Maar waarom moet ik als christen blij zijn? Ik ben blij want ik weet dat de Heer nu al dicht bij mij is. Ik ben blij want ik ben gelukkig, gezond en geliefd door de mensen die ik tegenkom. Ik ben blij omdat ik word bemind, omdat er mensen op mijn pad zijn die mij helpen, bijstaan of die ik kan helpen en bijstaan en een schouder bieden. Ja, om al die redenen ben ik blij en voel ik vreugde in mij.
Maar als christen mag ik mij bijzonder erover verheugen dat ik een God ken die van mij houdt, die van ons houdt. Hier, nu op dit moment. Ja, dat geeft mij een diepe vreugde. God houdt van ons in onze kracht en in onze zwakheid. Het geeft mij diepe vreugde dat God ons niet veroordeelt, maar ons telkens ertoe uitnodigt zijn wegen recht te maken en die wegen ook zelf te gaan. Ja, dit te weten, dit te geloven geeft mij een geweldige innerlijke vreugde. Maar Paulus zegt ons dat wij die innerlijke vreugde ook moeten laten zien aan de wereld en die niet voor onszelf moeten houden. Het vraagt dus om een antwoord. Jezus geeft ons in het evangelie van vandaag een mogelijk antwoord. ‘Wat moeten wij doen?’, vragen de toehoorders. En het antwoord is verbluffend eenvoudig en helder: wees eerlijk, wees rechtvaardig en wees bereid tot delen met elkaar. Laat zo zien dat je anders bent, dat je christen bent en het met een blij hart bent!
Het lijkt of de mensen door de opkomst van de sociale media tot een golf van boosheid, woede en verontwaardiging worden uitgenodigd en uitgedaagd. Alle discussies die er momenteel gevoerd worden, of het nu de zwarte piet discussie betreft of de problemen rond integratie van nieuwkomers of de islam of noem maar op: ze worden allemaal op het scherpst van de snede gevoerd en gaan daar in de meeste gevallen ver overheen. Mensen, ook gewone liefhebbende mensen, veranderen op de sociale media in monsters en voelen zich gerechtigd om zich kwetsend, beledigend en bedreigend of discriminerend neer te zetten. Het is een en al chagrijn, een en al zwartgalligheid en een en al negativiteit. En dan ben je niet ver af van intimidatie en geweld.
En of dat nu ook te maken heeft met de verminderde invloed van het christendom in onze samenleving of met het feit dat mensen vergeten zijn dat er ook wat gedaan moet worden om de wereld beter te maken, ik weet het niet. Maar ik zie en voel verruwing.
Vreugde en jezelf ergens over verheugen is namelijk ook een activiteit. Het is ook actie. Het is een inspanning voor iets in de toekomst, iets dat nog gerealiseerd moet worden. Maar dat wel al aan het beginnen is. En dat is wat we eigenlijk in deze adventstijd vieren: we wachten op de komst van Jezus, Immanuel, ‘God-met-ons’. We wachten op Hem die onze schuldigheid van ons zal wegnemen. En daar wachten wij niet alleen op. We verheugen ons erop! En dat is iets fijns, dat maakt je blij.
Want de komst van Christus in onze wereld zal onze schuldigheid doorkruisen en wegnemen. We mogen, zo schrijft Paulus, onze wensen aan God toevertrouwen. Hij zal ze horen en verhoren, want Hij houdt van ons en laat ons niet los. En dat te weten, dat te geloven is een leven gevende en vreugdevolle boodschap. En die spoort mij aan om dat ook aan de wereld te laten zien, als christen.
Christus heeft ons gedoopt met water en vuur. Hij heeft dus de heilige Geest geschonken. En wanneer ik echt leef vanuit dit geloof en met die vreugde, met die Geest dan houd ik mij in tijdens een vergadering, of probeer ik mij in te houden in discussies op sociale media. Dan zie ik ervan af om het laatste woord te willen hebben of altijd een ander net iets grover op z’n plek te willen zetten, dan ga ik niet overdreven kritisch de ander de maat nemen of afkatten, maar de ander accepteren zoals hij is, ook vanuit de wetenschap dat jezelf ook niet helemaal brandschoon bent. Wanneer je echt bewust leeft vanuit de Geest dan heb je namelijk ook zelfkennis, dan weet je wie je bent en word je vanzelf bescheidener. En juist die bescheidenheid maakt je ook vrijer en dus vreugdevoller, want dan laat je aan de wereld zien dat er ook andere dingen zijn die de moeite waard zijn. Dan ontstaat er een vriendelijkheid die bij alle mensen bekend is. Een vriendelijkheid en vreugde waar onze wereld grote behoefte aan heeft.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Amos 7,12-15 en Mc. 6,7-13)(B)
Durf jij je bezit achter te laten? Ik denk dat het er maar weinigen zijn die dat kunnen opbrengen. Gehecht als wij zijn aan onze kostbaarheden en onze bezittingen. Gehecht als wij zijn aan alles wat het leven leuk maakt en aantrekkelijk. Maar toch trekken vandaag de twaalf compleet weerloos en zonder beschutting de weide wereld in, met de voorwaarde om alles achter zich te laten. Dat was voorwaarde nummer 1 om Jezus te volgen. En dan breekt meteen een volgende fase aan: precies hetzelfde doen als Jezus. Oproepen tot bekering, duivels uitdrijven en zieken genezen. En zoiets gaat nooit ongemerkt voorbij. Het zal opvallen en voor- en tegenstanders op de been brengen.
En over voor- en tegenstanders bij wat je doet als leerling van Jezus gaat het eigenlijk vandaag en dan je rug recht houden. En iemand die vandaag frank en vrij, zonder last en ruggenspraak getuigt van wat hem drijft is Amos. En Amos was niet een mannetje die een loopje met zich liet nemen, hij weigerde om compromissen te sluiten met de machthebbers. Hij nam geen blad voor de mond. Onafhankelijk en niet de mensen naar de mond praten, was zijn parool. In de tijd van Amos was dat een onbekende deugd. Vandaar ook zijn slaande ruzie met Amasja, de officieel aangestelde priester van het heiligdom. Die Amasja was in alles het tegenovergestelde van Amos: hij was een door en door corrupte persoon die zijn broodheren juist wel naar de mond praatte en de machthebbers de religieuze rugdekking gaf die zij meenden nodig te hebben. Daarmee kocht hij zich natuurlijk prestige en macht en kon hij volop delen in de grandeur van de heiligdommen. Amos weigerde op zijn beurt elk compromis met de macht en het kapitaal. Zijn optreden kende slechts één drijfveer: God zelf.
En daar had hij natuurlijk groot gelijk in. Maar we weten allemaal dat geld en macht of invloed aanlokkelijk zijn. Vroeger, maar ook nu.
Voorbeelden te over van corruptie en water bij de wijn. Terwijl het zo duidelijk is: als leerling van Jezus moet je onafhankelijk zijn en je moet lef hebben. Daarom dat zij buiten het hoogstnoodzakelijke niets mochten meenemen voor onderweg: geen reistas, geen dubbele kleding. Volstrekt ongebonden en van niemand afhankelijk moesten zij op weg gaan, behalve van Degene die hen zou zenden. Want de blijde boodschap kon alleen maar effectief worden overgedragen door authentiek levende mensen, door hun oprechte gedrag en hun woorden en voorbeelden. Dus door mensen die volledig vol zijn van wat ze doen en waar ze in geloven.
En dat betekende dus dat je als leerling van Jezus bereid moet zijn om afstand te doen van eigen dingen. Dus niet als Nicodemus willen vasthouden aan de eigen overtuiging, geestelijk bewegingsloos willen blijven. Het wel allemaal mooi vinden, maar niet echt de stap durven zetten. Maar juist durven loslaten. En dat durven loslaten was voor de rijke jongeling uit het Marcusevangelie ook een brug te ver: Jezus vroeg hem alles te verkopen wat hij bezat en Hem dan te volgen. Maar toen Jezus hem dat vroeg ‘verstrakte hij bij dat woord, en ging verdrietig weg, want het was iemand met veel bezit’, schrijft Marcus dan heel subtiel. En de rijke jongeling was juist daar zeer aan gehecht.
Afstand kunnen doen van het eigen lieve, luxe leventje. Geestelijke soepelheid om de eigen opvattingen tussen haakjes te durven zetten. Onafhankelijk, vrij en ongebonden durven zijn. Het is nogal wat om toegelaten te kunnen worden tot de masterclass van Jezus van Nazareth.
We kunnen daarbij een voorbeeld nemen aan de vissers van het meer van Tiberias, onder wie Petrus. Zij lieten onmiddellijk hun boten en hun netten in de steek om met de rabbi uit Nazareth mee te gaan. En nu worden zij uitgezonden, twee aan twee. En alleen met een stok mogen ze de weg op. Want het gaat om wie ze zijn, en niet om wat ze hebben. Want wie veel heeft, kan veel verliezen en loopt net als de rijke jongeling de kans zich te verstrikken in zijn bezit en verdrietig heen te gaan. Nee, ze hadden in feite alleen maar de herinnering aan wat ze met Jezus beleefd hadden, wat ze van Hem hadden gezien en gehoord: zijn woorden, zijn levenswijze, zijn bevrijdende manier van omgang met God, zijn Vader en met de mensen. En onderwijl niemand naar de mond praten. En daarbij ook nog eens het risico lopen onderweg tegenwerking te ondervinden en niet ontvangen te worden. Nu, het zij dan zo. Dan moesten zij ‘het stof van hun voeten schudden’, als teken van radicale breuk met die mensen. Als zij maar trouw bleven aan de opgedragen taak. En veel van de leerlingen hebben daar uiteindelijk de hoogste prijs voor betaald. Welke prijs zijn wij bereid te betalen voor de aan ons opgedragen taak.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(Jes. 9,1-3.5-6 en Lc. 2,1-14)(C)
Deze week las ik over een vader die bij zijn overlijden een brief had achtergelaten voor zijn kinderen. Hij beschreef daarin eerst hun afkomst. Uit welke families ze waren voortgekomen. Waar en onder welke omstandigheden ze geboren waren. ‘Wees dankbaar’, schreef hij, ‘voor wat je door je geboorte hebt meegekregen. En zie jezelf als burgers van één wereld’. ‘Ik hoop’, schreef hij tot slot, ‘dat jullie je best doen deze wereld beter achter te laten dan toen je hem aantrof’. Deze wereld beter achterlaten dan toen je hem aantrof. Deze woorden frapperen mij. De wereld beter achterlaten dan toen je hem aantrof. Is dat eigenlijk niet de bedoeling van ons mensenleven? Ieder kind verwelkomen als een nieuwe start, als een belofte dat dat mensenkind een bijdrage gaat leveren aan de wereld en hem beter achterlaat, dan bij de start. Het besef dat iedere mens ertoe doet. En dat ieder mens wat kan bijdragen aan een betere wereld.
Merkt u dat er dingen aan het veranderen zijn? Dat bepaalde taboes aan het afbrokkelen zijn? Een aantal weken geleden vielen de boze Facebookreacties over elkaar heen. Er was teleurstelling over de nieuwste editie. ‘Niks, nada, geen lekkere braadstukken, geen wild, geen speciale visgerechten. Wel quinoa-pitjes, veel groen en vegetarisch’. U begrijpt, ik heb het over de laatste Allerhande van Albert Heijn. De feestspecial haalde onder meer de Telegraaf en DWDD; een nieuwe splijtzwam diende zich aan. Die felle reacties lieten zien dat de meeste Nederlanders ‘lekker traditioneel’ eten met Kerst en dat er nog maar weinig verandert in de eetgewoonten van Nederland. Maar ‘toch is er iets aan de hand’. Het is nog maar een bescheiden ontwikkeling, maar een groeiende groep klanten wil minder vlees eten. Na jaren van groei is de consumptie van vlees nu gedaald. Volgens deskundigen is dat geen snel uitdovende hype. Er is een duidelijke onderstroom van mensen die ofwel vanwege het milieu, vanwege het dierenwelzijn of vanwege hun eigen gezondheid minder vlees willen eten.
En zo’n zelfde prille mentaliteitsverandering zien we op het gebied van het klimaat. Ook daar zien steeds meer mensen de noodzaak in van minder CO2 uitstoot, van elektrisch rijden en van woningisolatie en het gebruik van aardwarmte. Want de opwarming van de aarde willen we niet meemaken of in ieder geval zoveel mogelijk beperken.
Ik moest hier allemaal aan denken bij het ‘de wereld beter achterlaten dan toen je hem aantrof’. Ja en dan besef je dat wij toch ergens op een cruciaal moment leven. Dat er zich toch een soort kentering aankondigt en dat dit een voorbode kan zijn van een ander consumptie- en gedragspatroon, want doorgaan op de oude voet gaat niet meer.
De wereld beter achterlaten dan toen je hem aantrof. Van Jezus, wiens geboorte wij vandaag vieren, kunnen we zeker zeggen dat Hij de wereld beter achter heeft gelaten dan toen Hij hem aantrof. En niet zo’n klein beetje ook! Zijn geboorte is wereld-veranderend. Er is een wereld vóór Christus en een wereld ná Christus. Maar welke mentaliteitsverandering heeft Hij dan bewerkstelligd? Hoe heeft Hij de wereld beter achtergelaten dan toen Hij hem aantrof? Hij heeft de wereld simpel gezegd liever gemaakt. Of anders gezegd: Hij heeft door zijn boodschap, door zijn optreden, door zijn leven, lijden en sterven en verrijzenis de wereld laten zien, het besef gegeven dat God de mens lief heeft. Dat wij zijn kinderen mogen zijn van wie God onvoorwaardelijk houdt.
Ten diepste wil elke mens namelijk onvoorwaardelijk bemind worden. Dat er van je gehouden word wat je ook doet en wie je ook bent, dat er zonder voorwaarden altijd van je gehouden word. En juist dat te weten is een ongelooflijke, enorme steun om een zinvol leven te leiden. Dat troost en helpt ons om nooit zonder uitzicht en altijd vol hoop te zijn. En dat we deze wereld beter mogen en moeten achterlaten dan toen we hem aantroffen.
Allereerst omdat je door het geloof ontdekt hebt, dat je kind van God bent. Dus dat God meer in u en mij ziet en in deze wereld ziet, dan wijzelf soms doen. Daarom is God mens geworden om ons dat te laten voelen, om ons dat te laten zien en om ons tot zijn kinderen te maken. ‘Maria wikkelde het kindje Jezus in doeken en legde Hem neer in een kribbe’. Immanuel: God-met-ons. Deze woorden zeggen eigenlijk alles. En juist daardoor is de wereld wezenlijk veranderd. En dat mag en moet voor ons een geweldige stimulans zijn om deze wereld daadwerkelijk een beetje beter achter te laten dan toen we hem aantroffen. Zo gaan we stapje voor stapje op weg naar Gods koninkrijk. ‘Eer aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft’. Daarom wensen we elkaar niet alleen prettige feestdagen. Dat ook, maar vooral ook een zalig kerstfeest! Want de feestdagen gaan zo weer voorbij, maar de hoop is blijvend en duurzaam. En zo ook ons werken om onze wereld een beetje beter te maken dan toen wij hem aantroffen.
Zalig Kerstfeest.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
Ik las laatst een verhaal van een oude man. En die man had vlak voordat hij ging sterven een mooie brief geschreven aan zijn kinderen en kleinkinderen. In die brief had hij geschreven over hoe het ging toen zij geboren werden en hij had geschreven dat zij lief voor elkaar moesten blijven en hun best zouden moeten doen om de wereld een beetje beter achter te laten dan toen zij geboren waren. De wereld een beetje beter achterlaten dan toen zij geboren werden.
Ja, wat is dat eigenlijk? De wereld beter achterlaten dan toen je hem aantrof? Daar moet je wel wat voor doen. En je zou de weg naar die betere wereld kunnen vergelijken met een berg die je moet beklimmen. Er zijn heel wat kinderen die tegenwoordig op wintersport gaan. Nou, die kinderen weten dus heel goed wat bergen zijn. En hoe je in de winter met de skiliften naar boven kunt komen. Dat gaat redelijk makkelijk. Je moet alleen soms even wachten. Maar als je lopend naar boven moet gaan is het heel zwaar. Sommige stukken zijn zo steil, die kun je alleen klimmend en klauterend beklimmen. En ja, dat doet een bergbeklimmer. En geloof me, dat is topsport. Heel zwaar en ook best gevaarlijk. Want het is ijskoud en er staat vaak een harde wind.
De wereld beter achterlaten dan toen je geboren werd. Met Kerstmis vieren we geboorte van Jezus. Van Jezus weten we zeker dat Hij de wereld beter heeft achtergelaten dan toen Hij hem aantrof. Ja, want tijdens zijn leven heeft Hij heel veel goede dingen gedaan en gezegd. Hij heeft zieken beter gemaakt, hongerige mensen te eten gegeven, dorstige mensen te drinken. Je zou kunnen zeggen dat Hij ons met die dingen het koninkrijk van God heeft laten zien. Door Hem hebben wij even die berg beklommen en zijn we even bovenop de top geweest. Hij is de bergbeklimmer die ons even bovenop de top heeft gebracht. Maar we kennen ook de afloop van zijn leven, toen, helemaal aan het eind van zijn leven, is Hij dood gemaakt én op de derde dag uit de dood opgestaan. En juist omdat Hij uit de dood is opgestaan is er heel veel veranderd. En is er heel veel duidelijk geworden. Jezus heeft ons niet alleen iets van het koninkrijk van God laten zien, daar bovenop die berg, maar ook dat God ontzettend veel van ons houdt. God houdt van de mensen, Hij houdt van ons, van jou en van mij. Hij houdt van ons allemaal. Want wij zijn zijn kinderen! Daarom heeft God Jezus uit de dood opgewekt. En ja, dat geeft mij ontzettend veel hoop en energie.
Hoop en energie om ook te proberen de wereld beter achter te laten dan toen ik geboren werd. Ja, en hoe kan ik dat doen? Dat kan ik op verschillende manieren doen. Door bijvoorbeeld wat voor het milieu te gaan doen en proberen wat minder vlees te eten, want dan zijn er minder koeien en varkens nodig die met hun mest het milieu vervuilen. En door bijvoorbeeld in een elektrische auto te rijden en niet in een diesel of benzine auto te rijden. Door mijn huis goed te isoleren en geen aardgas meer te gebruiken om mijn huis te verwarmen maar stadverwarming of aardwarmte. Door zonnepanelen op mijn dak te zetten en zelf energie op te wekken. Op al die manieren kan ik mijn steentje bijdragen om de wereld een beetje beter te maken dan toen ik geboren werd. Maar ook natuurlijk door te proberen Jezus na te volgen in zijn liefde voor de medemens.
Er zijn dus tal van manieren waarmee ik kan proberen de wereld een beetje beter te maken dan toen ik geboren werd. En ja, met Kerst vieren we dat God de eerste stap heeft gezet op die weg naar het koninkrijk. En wij? Wij mogen meedoen, want Hij houdt van ons.
Zalig Kerstfeest.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers
(1 Sam. 1,2—22.24-28 en Lc. 2,41-52)(C)
Een van mijn favoriete televisieprogramma’s is het programma Spoorloos. U kent het waarschijnlijk wel hoe mensen die op zoek zijn naar familieleden of bekenden die ze jaren geleden uit het oog zijn verloren met de hulp van Derk Bolt en zijn team na lang zoeken weer terugvinden en weer herenigd worden. Het is altijd een ontroerend moment. Een moment van blijdschap en emotie. Tranen biggelen over de wangen, van de betrokkenen en ik moet eerlijk zeggen: ook vaak van mij. Zo diep blijkt de biologische band te zijn. Zo sterk voelen mensen dat zij bij elkaar horen en in feite bij elkaar echt thuis zijn.
Zoiets dergelijks zal Jezus misschien ook gevoeld hebben toen Hij achter was gebleven in de tempel van Jeruzalem. Natuurlijk, Hij groeide als kind op in Nazareth bij Jozef en Maria. Maar Hij zal zich in de loop van de jaren ook steeds meer bewust zijn geworden van wie Hij was. En toen Hij een jaar of twaalf geworden was, zal Hij zich ook wel vragen zijn gaan stellen omtrent zijn afkomst. Maria was dan wel zijn moeder en Jozef zorgde voor Hem. Maar hoe zat het nu met zijn natuurlijke Vader? Hij ging op zoek. Niet naar een ver land, zoals in het programma Spoorloos, maar Hij ging zoeken, daar, waar zijn Vader te vinden was: in de tempel.
Het is veelzeggend dat Jezus juist naar de tempel ging om zijn hemelse Vader te zoeken. Had Hij Hem ook niet kunnen vinden in gebed of in de heilige Geschriften? Natuurlijk, maar die gang naar de tempel bleek toch onontbeerlijk te zijn om Hem werkelijk te kunnen vinden.
Vandaag viert de Kerk het feest van de heilige Familie: Maria, Jozef en het kind Jezus. Zoals we ze ook in de kerststal tegenkomen en zoals we ze vandaag twaalf jaar later tegenkomen. Heilig wordt dit gezin ten eerste genoemd vanwege het feit dat de Schepper van alle dingen, God zelf, in dit gezin geboren werd. Maar ook heilige vanwege Jozef en Maria die, beide op hun eigen specifieke wijze gehoor geven aan hetgeen God van hen vraagt.
En vandaar dat dit gezin een mooi voorbeeld vormt van een goed gezinsleven. De mensen die er wonen, die zijn niet rijk, hebben niet het mooiste huis van de stad, maar de sfeer die daar heerst is goed. Vader en moeder die zorg hebben voor elkaar en voor hun kind. Er is wederzijdse genegenheid en respect, men helpt elkaar.
Maar de term ‘heilige familie’ is ook nog breder op te vatten. Het is niet voor niets dat de Kerk juist het gezin ziet als plaats waar mensen het leven met elkaar in liefde leren delen, en als basis van waaruit kinderen dat kunnen leren en kunnen opgroeien tot evenwichtige volwassen mensen. Elk gezin heeft iets van heiligheid in zich. En die heiligheid schuilt in de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Zo ook vandaag: Jozef en Maria zijn op weg om hun godsdienstige plichten te vervullen. Het was een hele reis, in die tijd, om van Nazareth naar Jeruzalem te gaan. Moeilijk en zwaar. En het doet vermoeden dat zij hun wekelijkse en dagelijkse godsdienstige oefeningen dan ook altijd trouw volbrachten, want die kostten minder moeite. Hoe dan ook ze gáán, ook dit jaar weer. Maar deze keer gebeurt er iets bijzonders: ze raken Jezus kwijt! Jezus die achterblijft in de tempel. De ouders de wanhoop nabij als ze dat merken. En als ze Hem na drie dagen gevonden hebben kon Maria niets anders zeggen dan: ‘Kind, waarom hebt Ge ons dit aangedaan?’.
Het antwoord van Jezus dat Hij in het huis van zijn Vader moest zijn, was ongetwijfeld verbijsterend. Jezus was natuurlijk wel een bijzondere jongen, maar dat Hij zoiets zou zeggen had zij niet voor mogelijk gehouden. Haar geloof in haar Zoon werd duidelijk op de proef gesteld. Geloven is niet altijd makkelijk, het kost moeite, pijn zelfs zo nu en dan. Maar zij liet Hem niet los. Gelovig aanvaardde zij zijn woorden en ging steeds meer ontdekken wie hij werkelijk was. En waar Hij werkelijk thuis was. In het huis van zijn Vader.
Tegenwoordig hoor je nogal vaak dat mensen zeggen: geloven kan ik thuis ook doen, daar heb ik de Kerk niet voor nodig. Ik doe het wel op mijn eigen manier. Op zich gelooft ieder mens inderdaad op zijn of haar manier. Maar als we niet naar de tempel, naar de kerk zouden gaan, dan missen we wel iets essentieels. Is de kerk niet het huis van God? Is de kerk niet bij uitstek de plaats waar we Hem kunnen vinden? En waar de medemensen kunnen ontmoeten die ook naar Hem zoeken? En als we kinderen van God willen zijn; wat voor kinderen zijn we dan als we onze Vader niet zo nu en dan komen opzoeken in zijn huis?
Een programma als Spoorloos toont ons hoe belangrijk het is om op de plek te zijn en bij de mensen te zijn waar je thuishoort. Daar voel je je pas echt thuis.
Amen.
© 2018 Sandor Koppers