Preekarchief 2017
VERWEGING HOOGFEEST OPENBARING DES HEREN, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 8 JANUARI 2017
(Jes. 60,1-6 en Mt. 2,1-12)(A)
Stel je eens voor, stel je eens voor dat alle inwoners van Almere, alle jongens en meisjes, vrouwen en mannen op een kwade dag allemaal in vrachtwagens worden geladen en uit Almere worden gevoerd. Het is haast niet voor te stellen, maar ik zeg je, het kan. En voor sommige steden is dat ooit eens gebeurd. Stel je eens voor: alle huizen leeg, alle scholen leeg, het ziekenhuis leeg, de kerk leeg, de straten leeg, de speelplaatsen leeg. Niemand meer aanwezig. Je zult zien dat Almere dan heel snel heel stoffig wordt en dat de wind en de regen en de vorst dingen kapot maken (die natuurlijk niet meer gerepareerd worden). Je zult zien dat Almere dan een spookstad wordt.
En dan, na vele jaren wachten, mogen de inwoners van Almere weer terug. Je kunt je voorstellen dat dat een geweldige file veroorzaakt op de A6 en de A27, maar ook op de dreven en toegangswegen tot de stad en de treinen overvol. En je zult zien dat de mensen dan van alles mee gaan nemen waarvan ze denken dat zij daar wat aan hebben of wat ze mooi vinden. De eerste mensen die Almere dan binnenkomen beginnen meteen met het herstellen van de woningen, scholen en speelplaatsen. Overal zijn er dan bouwactiviteiten en herstelwerkzaamheden. Vrachtwagens en treinen rijden af en aan. En niet alleen de originele bewoners van Almere komen terug, er zullen dan vast en zeker ook andere, nieuwe bewoners naar Almere toe komen. Je zult zien: het wordt een drukte van belang!
Zoals ik al zei: dit is al eens gebeurd. Dit is al eens gebeurd en wel meer dan 2500 jaar geleden. Heel lang geleden dus. Maar wel waar gebeurd. Het ging toen over het wegvoeren van alle inwoners van de stad Jeruzalem naar een heel ander land, naar Babylon. Ze werden bijna allemaal weggevoerd en pas na zo’n dertig jaar mochten ze weer terug. En ja, wat er toen gebeurde hoorden wij zojuist in de eerste lezing. Als je goed hebt geluisterd dan hoorde je dat de mensen hartstikke blij waren. Ze sprongen op van vreugde. Hiephoi wij mogen terug. Overal is het ellende, maar wij, wij mogen terug naar onze geliefde stad. En wij niet alleen. Allerlei mensen willen met ons mee en onze mooie spullen krijgen wij ook terug en nog veel meer. We krijgen ook nog allerlei nieuwe mooie spullen. Goud om te dragen en om mee te betalen en wierook om God mee te loven. En nog veel meer. Heerlijke parfum om lekker te ruiken. Het is geweldig wat ons overkomt. Iedereen is blij. Ja, waar gebeurd.
Wat ook waar gebeurd is dat er drie heren bij Jezus op kraamvisite kwamen. Drie heren. Soms worden ze wijzen genoemd, maar ook vaak koningen. We weten niet zo gek veel van ze. Maar ze kwamen hoogstwaarschijnlijk uit Babylon, dus dat land waar de inwoners van Jeruzalem tegen hun zin naartoe waren gestuurd! Maar nu brengen die wijzen dus een beleefdheidsbezoek. Ze hoorden niet tot de inwoners van Bethlehem of tot het joodse volk. Neen, het waren echt buitenstaanders. Maar ze waren dus wel nieuwsgierig. Ze hadden iets gehoord en gelezen, en nu wilden zij zelf eens uitzoeken wat er allemaal gebeurd was en wat er aan de hand was. En dus zijn ze op pad gegaan. En voorname mensen van toen gingen dan per kameel. En ja, ze gingen Jezus bezoeken. Over Hem hadden zij tal van verhalen, over een koning die geboren zou worden en die alles beter zou maken. Ze hadden niet veel aanwijzingen, alleen een ster die zo helder was dat je hem duidelijk kon zien en kon volgen. Die ster was het teken dat er een nieuwe koning geboren was, dat wisten zij uit hun boeken. En dus gingen zij op weg en na vele omwegen kwamen ze op hun bestemming en vonden het kindje Jezus. En omdat Jezus zo voornam was, gingen zij voor Hem knielen. En ja, zij waren in hun land rijk en voornaam en dus hadden zij dure geschenken bij zich om aan het kindje Jezus aan te bieden. Goud, wierook en mirre.
Zij boden Jezus kostbare geschenken aan. Nou dat goud duur is weten wij allemaal. Veel mensen zien het goud dan ook als een teken dat Jezus de nieuwe koning is, het is daarom echt een geschenk geschikt om aan een koning te geven. Maar Jezus is ook God, de Zoon van God, daarom krijgt Hij wierook, om God te eren. En tenslotte kreeg Jezus ook mirre en mirre werd vroeger gebruikt om een dode netjes te verzorgen, mooi te maken. Dat heet met een moeilijk woord ‘balsemen’. Dat kostbare spul kreeg Jezus omdat Hij uiteindelijk aan het kruis zou sterven. Wij zouden misschien liever wat anders krijgen, maar in die tijd waren dit kostbare en belangrijke geschenken die aangaven dat de drie wijzen echt door Jezus waren geraakt en dat de geboorte van Jezus hen echt veranderd had. Vandaar dat deze heren langs een andere weg teruggingen. Misschien letterlijk, maar zeker ook figuurlijk: het waren andere mensen geworden door de ontmoeting met Jezus.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING DERDE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 21 JANUARI 2017
(Jes. 8,23b-9,3 en Mt. 4,12-23)(A)
‘De Heer is mijn licht en mijn heil’. We zongen het zojuist in psalm 27. Dat wil zeggen dat wij in onze duisternis en in de ingewikkeldheid van ons leven een licht hebben: de Heer Jezus, want nu gaat het echt beginnen: het begin van het publieke optreden van Jezus. Dat begin ligt niet in het centrum, in de gevestigde macht, maar in de periferie. Niet in Jeruzalem, maar in het verre, half heidense Galilea. Niet in de grootstad, maar in de dorpen. Niet in vooraanstaande kringen, maar gewoon ‘onder het volk’. Zo begint Jezus zijn publieke optreden. En het zijn vooral de kleinen die naar Jezus toekomen en bij wie Hij zich thuis voelt: zieken en zondaars, verschoppelingen. Zij zijn het volk dat in duisternis zat en over wie nu een helder licht opgaat. Zo zag de evangelist de komst van Christus. In dat Galilea van de heidenen, ontstaat de Jezus-beweging, daar wordt het licht ontstoken dat in de duisternis moet schijnen.
Licht dat in de duisternis moet schijnen. In onze duisternis? In zekere zin zitten wij ook weer in een soort heidense wereld, in een soort Galilea. Waar we een kleine minderheid zijn temidden van andere kleine minderheden. En de meerderheid zit misschien helemaal niet te wachten op het licht. Net zomin als de mensen ten tijde van Jezus aanvankelijk ook niet zaten te wachten op het licht van zijn boodschap. En ook de vier vissers die Jezus opriep Hem te volgen hebben waarschijnlijk niet zitten te wachten om nu eindelijk eens iets anders te gaan doen. Toch gebeurde dat klaarblijkelijk. De ontmoeting met Jezus kwam voor hen totaal onverwacht, maar het was een overrompelende gebeurtenis, die hun leven een compleet andere wending gaf, zij kregen een nieuwe kijk op hun familie en op hun werk.
Alleen maar door het woord ‘Komt, volgt Mij’, ging er voor hen een nieuw licht op. ‘Komt, volgt Mij’. En door zijn prediking ‘Bekeert u, want het rijk der hemelen is nabij’. Het rijk der hemelen is op handen. Wat Jezus die mensen in dat verre, half-heidense noorden van zijn geboorteland vroeg, is dat ze zich keerden naar dat koninkrijk. Dat ze anders gingen leven , dat ze niet achterom zouden kijken, maar vooruit, naar wat op handen was als ze hun ogen maar open zouden doen.
Wat ons in het leven vaak het meest ontroert is niet zozeer het vernuftige, het ingewikkelde of het geniale, maar veeleer het eenvoudige. Ingewikkelde, opgedirkte personen of meningen komen ons vaak als niet-echt over. Die doen ons te veel aan Trump denken. Terwijl we diep geraakt kunnen worden door de eenvoud van een mens. Oog hebben voor de eenvoud, de verwondering ervan in je toelaten, kunnen je doen beseffen wat er in feite gebeurt. Als je dat kunt, merk je dat je in staat bent bepaalde zekerheden los te laten. Je durft in te gaan op iets wat onzeker is, wat ondoorzichtig is en wat zich niet laat verklaren. Dat mensen geraakt werden door de eenvoud van een mens die zich nergens op liet voorstaan. Dat mensen geraakt werden door een mens die rondtrok ergens in een achtergebleven gebied, en die geen boeiend nieuws te brengen had: ook geen ingewikkelde leer, maar slechts leerde te leven voor anderen. Het is en blijft merkwaardig dat dit een groepje vissers zo aangesproken heeft, dat ze bereid waren hun opgebouwde zekerheden los te laten om Hem te volgen.
Dit vraagt dus om een grondhouding waar ruimte is voor verwondering, voor sprakeloosheid, voor gewoon maar doen en waarin niet alles vooraf helemaal verklaard of beredeneerd hoeft te worden. Waar je je laat boeien door wat er in jouw leven gebeurt en daaraan gehoor durft te geven. Dit vraagt ten diepste om vertrouwen. Door het hebben van vertrouwen durf je zekerheden los te laten en een duistere weg op te gaan.
Uiteindelijk komt het dus neer op het hebben van vertrouwen. En ongemerkt heeft zich in de loop van de eeuwen een geweldig cynisme in de mensen genesteld. Cynisme is het tegenovergestelde van vertrouwen. Waar cynisme heerst is er geen geloof meer in de goede afloop, is er geen geloof meer in de toekomst, is er geen geloof meer in de overheid, is er geen geloof meer in het onderwijs, is er geen geloof meer in de media, is er geen geloof meer in de gezondheidszorg, is er geen geloof meer in de Kerk, is er geen geloof meer in God, en uiteindelijk: is er geen geloof meer in de ander. En is elke mens zijn eigen autoriteit, zijn eigen baas, zijn eigen universum. En heeft de wereld zo wel heel veel baasjes.
Wie meent alleen maar iets te kunnen ondernemen als alle antwoorden en verklaringen voorhanden zijn, als er een 100% garantie is, die mist de diepste roeping van de mens. We zullen, of we het leuk vinden of niet, in ons leven altijd wegen moeten gaan die soms nog duister zijn. Die kunnen mensen ook gaan als ze vertrouwen hebben, als ze hun cynisme laten varen. Dan komt er ook licht op die nu nog duistere wegen. De geschiedenis van het oude godsvolk leert ons dat Gods licht alleen doorbreekt, wanneer het volk niet stilstaat maar op weg durft te gaan. Het diepe in. Wij staan ook voor belangrijke keuzes om al of niet stappen in het donker te zetten, maar zetten wij deze stappen in het geloof en in het vertrouwen dat Jezus het licht is dan zullen wij ook op onze bestemming komen.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
(Sef. 2,3;3,12-13 en Mt. 5,1-12a)(A)
Nadat Jezus de berg opgeklommen is, gaat Hij zitten en begint zijn Bergrede met de zogenaamde acht zaligsprekingen. Die berg is symbolisch. Er zijn geen echte bergen in die streek. Het moet eerder een heuvel geweest zijn. Bergen zijn trouwens relatieve dingen. De Sint Pietersberg bij Maastricht is alleen maar een berg omdat ze in ons vlakke landje ligt!
De heuvel die Jezus beklimt is een berg om een andere reden. Ze moet in het verhaal van Matteüs een echte berg zijn. Hij heeft het dan ook niet over een berg, maar over de berg. Wat Matteüs duidelijk wil maken is dat er een relatie is tussen Jezus en Mozes. Mozes gaf zijn tien geboden door vanaf een berg en Jezus geeft zijn zaligsprekingen ook door vanaf een berg. Bedoeld als een aankondiging van Gods koninkrijk dat met Hem aanbreekt. De heersende waardenschaal, de gangbare opvattingen worden ondersteboven gegooid. De armen en verdrukten zijn gelukkig, omdat aan hun ellende nu een einde komt. In en door Jezus trekt God zich hun lot aan. En dus worden mensen gelukkig geprezen als ze arm van geest zijn.
Arm zijn. De eerste en meest bekende betekenis van dit woord is natuurlijk het gemis aan geld en eten en een fatsoenlijk dak boven het hoofd. Maar over deze materiële omstandigheden van de mens wil Matteüs het helemaal niet hebben. Hij bedoelt met de woorden ‘arm van geest’ een levenshouding. Een houding die staat tegenover ‘hoogmoedig van geest’, tegenover naast je schoenen lopen. Het is een bewust leven vanuit het feit dat je maar een schepsel bent en dat je genen zijn bepaald door je voorgeslacht. Dat je erfgenaam bent van een cultuur. Opgevoed en gevormd. Dat je door je afkomst en opvoeding geworden bent tot wie je bent. Een unieke persoon met alle plussen en minnen waar je het mee moet doen. En in het aanvaarden hiervan ligt nu precies de armoede van geest want die mens weet wie hij is en waar zijn grenzen liggen.
Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Maar al te vaak accepteren wij niet dat we zijn wie we zijn. We proberen een ideaalbeeld na te streven dat wij zelf bedacht hebben of dat onze omgeving ons oplegt. Soms willen we zo graag een ander zijn dan de mens die wij zijn, dat dat grote problemen geeft. Verminkingen. Een minderwaardigheidscomplex of een streberig zoeken naar macht of een soort faalangst. In dergelijke situaties blijkt telkens weer dat we onszelf niet aanvaarden. Dat we niet ‘arm van geest’ zijn.
Daarom kunnen we pas echt mens worden, als wij dat wel doen. En het ideaalbeeld dat wij geforceerd in stand houden, durven los te laten, Dan komen we heel dicht bij de uitspraak van Jezus: ‘Wie zijn leven probeert te winnen, zal het verliezen, en wij zijn leven verliest, zal het winnen’. Het gaat om het besef dat wij alles wat wij niet zijn, uit handen moeten geven. Het gaat erom te durven leven vanuit de armoede van mijn eigen ‘ik’, vanuit mijn eigen persoon. En dat lijkt in eerste instantie een groot verlies.
Toch is dat juist winst. Omdat het ruimte maakt voor wie ik werkelijk ben. Het brengt mij thuis bij mezelf. Een mens die zichzelf durft te accepteren, die zo arm van geest durft te zijn, die mens wordt door Jezus geluk gewenst. Zalig geprezen, gezegend. Dat God rijk met hem is en dat Hij ooit de tranen uit de ogen zal wissen omdat Hij van hem houdt.
De tekst van de zaligsprekingen is het begin van de Bergrede van Jezus. Je zou kunnen zeggen: het begin van de weg die Jezus zijn medemensen wil wijzen. En dan gaat het over allerlei adviezen hoe je als mens samen met anderen kunt werken aan een menswaardige samenleving. Heel die Bergrede is een indringend appèl om alle borstklopperij te doorbreken, alle gewichtigdoenerij, om nou eens echt te zijn wie je bent, ook al ben je arm, ook al ben je berooid, ook al ben je maar een eenvoudig mens.
En juist die beginwoorden, de zaligsprekingen, zijn een verrassend begin, een schot in de roos: Jezus begint met een hartverwarmende bevestiging van al die mensen die uitgenodigd en uitgedaagd worden om te werken aan een betere wereld. Jullie heb Ik nodig, want jullie zijn gezegende mensen.
Daarmee toont Jezus leiderschap, is Hij leraar. Houdt Hij toespraken. En tussen die toespraken door horen we verhalen over Jezus. Hoe Hij zijn leerlingen roept, met hen rondtrok door Galilea, zieken genas. Hij is niet alleen een Messias van het woord, maar ook een Messias van de daad. Zijn spreken is niet vrijblijvend, maar Hij doet wat Hij zegt, door zieken te genezen, bezetenen tot rust te brengen en het leven terug te schenken aan mensen die geen leven hebben. En de leerlingen zijn de vaste begeleiders van Jezus. Stap voor stap worden zij ingewijd in het onderricht dat Jezus geeft. Zij worden in de eerste plaats in de Bergrede onderricht en die ter harte nemen en in die geest volgelingen van Jezus worden.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING VIJFDE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 5 FEBRUARI 2017
(Jes. 58,7-10 en Mt. 5,13-16)(A)
Vandaag (gisteren) boden wij als parochie onderdak voor een vergadering van het maatjesproject van de Stichting De Kim ten behoeve van vluchtelingen uit Syrië en Irak. Mensen uit onze Almeerse samenleving, afkomstig uit alle groepen die hier vertegenwoordigd zijn, kwamen samen om te overleggen hoe zij die vluchteling uit het Midden-Oosten het beste kunnen opvangen en begeleiden. Er worden dan zomaar mensen aan elkaar gekoppeld om er te zijn voor de ander in nood. Hem of haar een helpende hand te bieden in het doolhof dat Nederland is maar ook gezellige activiteiten met elkaar te doen. Zo zijn mensen anno 2017 er voor elkaar. En zo ontstaat er ook verbinding. En voor de christenen onder hen vloeide het vast en zeker voort uit hun christelijke inspiratie. Misschien kunnen we wel zeggen uit de woorden van de eerste lezing van Jesaja ‘Neem de dakloze zwervers op in je huis, kleed de naakten die je ziet’?
Maar we zouden het evengoed kunnen zien als een moderne variant van het ‘zout der aarde’ zijn waar Jezus het over had. Het is zo’n tweeduizend jaar geleden dat Jezus antwoord gaf op de vraag van zijn leerlingen wie zij toch waren. ‘Jullie zijn het zout der aarde’, zei Jezus toen. Dat sprak Hij tegen heel eenvoudige, simpele mensen. De meesten konden hoogstwaarschijnlijk niet eens lezen of schrijven en moesten rondkomen van een schamel vissersbestaan en al blij zijn als er eten op het bord lag en een dak boven het hoofd. Geen van hen zal het gevoel hebben gehad ‘ertoe te doen’. Maar toch hoorden zij die jonge rabbi tegen hen uitroepen: ‘Jullie zijn het zout der aarde’. ‘Wij? Zout der aarde?’. Zout was in die tijd schaars en daardoor kostbaar. Het was een betaalmiddel. En met dat schaarse goed vergeleek Jezus zijn leerlingen. Hij noemde hen uniek en kostbaar als zout. Zij moesten als smaak gevend zout zijn. Er is maar weinig van nodig om een hele maaltijd smakelijk te maken. We weten allemaal hoe een snufje zout wonderen kan doen!
Wat die eerste leerlingen heel goed begrepen hadden was dat zij als volgelingen van Jezus een belangrijke taak in de wereld hadden. Zout zijn: bederf werend, zuiverend, smaak gevend. Als mensen met een ‘uitstraling’ zijn. Dus niet flauw en onopvallend, neen, geef smaak en geef licht in de duisternis die je omringt.
En dat doen betekent in de Bijbel gerechtigheid doen. Dus je brood delen met de hongerigen, de zwervers opnemen, de naakten kleden, zich niet onttrekken aan de zorg voor je medemens, een einde maken aan onderdrukking en ophouden met anderen vals te beschuldigen. Het volk dat zo doet zal Gods zegen ontvangen, en zijn als een licht dat doorbreekt. Ons wordt hier dus heel concreet duidelijk wat het voor gelovigen betekent om ‘zout der aarde’ en ‘licht der wereld’ te zijn. En elke generatie christenen moet dat op een andere manier invullen. Tweeduizend jaar geleden in een zeer hardvochtige, gewelddadige maatschappij kon dat door gewone medemenselijkheid en armenzorg. Honderd jaar geleden zocht men dat in trotse bouwwerken en in caritas, onderwijs en missie. En vandaag? Vandaag zullen we het op de manier moeten doen die bij onze tijd past.
We zijn als kerkgemeenschap klein en arm geworden. We zijn niet meer in staat om de wereld naar onze hand te zetten. Het ontbreekt ons eenvoudig aan mensen en middelen om alle problemen op te lossen. We zullen dus dingen samen moeten doen met medechristenen en welwillende anderen én met bescheidenheid. Maar dat betekent niet dat wij niets kunnen of moeten doen.
Gelukkig worden er dan ook tal van initiatieven genomen. Een van die initiatieven is het genoemde maatjesproject. Sinds een aantal jaren is een grote stroom vluchtelingen op gang gekomen vanuit het Midden Oosten en Afrika naar Europa. Vele tienduizenden hebben asiel aangevraagd in Nederland. En zo’n 800 verblijven in het azc van Almere. En na een lange procedure mogen sommigen van hen hier blijven. En op dat moment, wanneer de spanning een beetje verdwenen is, is er behoefte aan contact met mensen die hier al wonen. En in die behoefte probeert het maatjesproject te voorzien door die nieuwe inwoners met de hulp van een maatje te helpen zich hier staande te houden, hen wegwijs te maken bij grote en kleine dingen, maar ook met hem of haar de natuur in te gaan als daar behoefte aan is of hem of haar mee te nemen naar de bibliotheek, naar een concert of naar de kerk. Het kan op allerlei manieren. Als het maar gebeurt!
En meestal gebeurt het onopvallend, zien we het niet en verdwijnt het net als zout in de soep waarin het wordt gemengd, maar het doet onzichtbaar zijn werk. Dat is onze christelijke identiteit: niet hoog van de toren blazen er toch zijn voor de ander en iets van Gods liefde in ons spreken en handelen openbaren. Want de woorden ‘zout der aarde’ gericht aan die eenvoudige mensen rond het meer van Galilea zijn ook een uitdrukking van Gods liefde voor ons.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING ZEVENDE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 19 FEBRUARI 2017
(Lev. 19,1-2.17-18 en Mt. 5,38-48)(A)
Jezus zegt vandaag: wanneer iemand jou een klap in je gezicht geeft, sla dan niet terug, maar keer hem jouw andere want toe. Met andere woorden, wanneer je een dief in jouw huis betrapt die kostbare sieraden aan het stelen is, vraag hem dan of hij geen zin heeft om ook de laptop mee te nemen. Of: wanneer je merkt dat de buurvrouw een bloedhekel aan je heeft, negeer haar dan niet, maar nodig haar uit voor de koffie of nog beter vraag haar of ze mee wil op vakantie. Je zult zien dat alles dan verandert.
Ik weet niet of u het ook had, maar ik kon een glimlach net niet echt onderdrukken. Die van een dief steelt alles wat je dierbaar is en je biedt hem ook nog even je computer aan en ach waarom ook niet, je nieuwe auto aan. Of die van die buurvrouw waar je zo’n hekel aan hebt, je nodigt haar gewoon mee op jouw drie weken vakantie naar Mallorca. Waarom ook niet? Een hoop mensen zouden je voor gek verklaren. En dat is misschien ook wel de bedoeling!
Jezus nodigt zijn leerlingen ertoe uit anders op mensen en dingen te reageren. Anders dan wat je normaal zou verwachten. Anders dan wat gangbaar is. Een paar weken geleden begonnen wij met het lezen in de Bergrede. Die werd een week later gevolgd door gelijkenissen over ‘het zout’ en ‘het licht’. Dat had toen een meer spirituele inslag. Vorige week zagen wij Jezus meer van zijn strenge kant, over het uitrukken van ogen en het afhakken van handen. En vandaag zegt Jezus ons dus dat het heel heilzaam kan zijn net even anders te reageren dan wat zeg maar zo gangbaar is. Ontwapenend. Relativerend. Geestrijk. Geestig misschien zelfs. Zo ontwapenend dat je eigenlijk niet boos op die ander wordt.
Wij zijn van nature geneigd kwaad met kwaad te vergelden. Doet iemand je wat aan, dan mep je keihard terug. Ik wijs maar even op Trump deze week. Maar door net even anders te reageren, kun je misschien wel die duivelse kringloop van ‘oog om oog, tand om tand’ doorbreken. Maar hoe verwerf je zo’n houding? Hoe krijg je dat voor elkaar? De apostel Paulus schrijft dat wij daarvoor de heilige Geest nodig hebben. Het is pas door de heilige Geest dat een mens anders kan worden. Hij schrijft ook dat je de Geest niet ver hoeft te zoeken. Hij is namelijk bij ons en in ons. Wij zijn ‘een tempel van de heilige Geest. Die Geest woont in jou’. Wanneer je je dit realiseert, weet je dat je, wanneer je in die geest handelt, je tegen de waan van het moment kunt ingaan. En dat je je niet hoeft te laten dwingen door wat normaal of gangbaar is, maar door de heilige Geest want die maakt het mogelijk om echt wijs en slim te worden. Een andere wijsheid en slimheid van de mensen en de wereld, een ware wijsheid, een wijsheid van de Geest van God.
De uitdaging ligt dus in het feit dat wij ons moeten inspannen ons over te geven aan de gave die ons allemaal gegeven is: de heilige Geest. Aan die innerlijke kracht ons toevertrouwen. Want dankzij de Geest maken wij het Rijk Gods waarover Jezus preekt, steeds weer waar. Je zou kunnen zeggen dat de Geest ons keer op keer helpt de Kerk en het evangelie te realiseren. Dat gebeurt niet alleen hier en nu wanneer wij hier samen komen om te vieren, neen, dit proces voltrekt zich in alle situaties van ons leven, dus ook wanneer ons onrecht wordt aangedaan. Op dat moment helpt het ons om misschien net even anders tegen dingen aan te kijken. Zo schiet mij een voorbeeldje te binnen van een aantal jaren geleden. Een keer parkeerde een parochiaan zijn fiets bij het Maartenshuis. Een fiets met volgeladen fietstassen. Toen die parochiaan na een tijdje weer naar huis wilde gaan stond de fiets er nog, maar waren de tassen leeg. De parochiaan reageerde in de trant van: hij zal wel honger gehad hebben en ik kan gewoon weer nieuwe boodschappen doen. Is dit door de kracht van de heilige Geest gezegd? Ik denk van wel! Probeer je problemen dus op een andere manier op te lossen. Zet een verrassende stap. Steek je hand uit, maak jezelf kwetsbaar.
We weten dat de godsnaam zoiets betekent als ‘Ik-zal-er-zijn’ voor jou, en jou en mij. De geschiedenis van de Bijbel toont ons tal van momenten waarin God er is: bij de vermoorde Abel, bij de verdrukte arme, bij het slavenvolk. Telkens ervoeren de mensen Gods handelen als heilig, als heel makend. Laten wij dan ook zo heilig zijn, zo heel makend zijn. Creatief, vindingrijk, want er is genoeg gebrokenheid in onze wereld.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING ACHTSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 26 FEBRUARI 2017
(Sir. 27,4-7 en Lc. 6,39-45)(C!)
Als je de boodschap van Christus samen wilt vatten of als je wilt zeggen waar het in feite om draait in het leven dan gaat het eigenlijk over ‘het goede voortbrengen’. Wij moeten het goede voortbrengen. Maar ja, wat is dat? Wanneer brengt een mens het goede voort? En is het datgene wat je ziet of hoort ook werkelijk goed of lijkt het maar zo? Het is heel ingewikkeld en wees voorzichtig met je oordeel. Na een leven vol mislukkingen was de zeventienjarige Walter in de jeugdgevangenis terechtgekomen. En daar had Walter zichzelf opgehangen. Je zult begrijpen dat zijn moeder ontroostbaar was. Daarvoor had zij altijd nog hoop dat het met Walter uiteindelijk beter zou gaan en dat hij weer op het rechte pad terecht zou komen, maar die hoop was nu vervlogen. Walter had nog wel een brief geschreven waarin hij schreef dat het niet meer ging en dat hij naar zijn stiefvader ging, waar hij zoveel van gehouden had en die al eerder gestorven was.
En toen kwam er een afscheidsviering voor Walter. De pastor die de uitvaart leidde had goed geluisterd en het lukte hem om woorden te vinden die een beetje troost konden geven. Hij zei dat wij niet op de stoel van de rechter moeten gaan zitten, maar elkaar altijd vast moeten blijven houden, wat er ook gebeurt of wat iemand ook doet. Precies zoals de moeder van Walter haar zoon nooit los had gelaten, terwijl hij haar zoveel verdriet had gegeven. Maar ook precies zoals de vrienden en vriendinnen van de lagere school van Walter hem nooit los hadden gelaten, terwijl sommigen misschien wel een beetje bang voor hem waren. Zij bleven elkaar trouw, no matter what. Wat iemand ook heeft misdaan of waarin hij of zij ook tekort in is geschoten, hij is en blijft mens, net als wij. De pastor kon dus met recht in zijn preek concluderen dat er temidden van het verdriet dat Walter had veroorzaakt er ook heel veel goeds en liefdevols was gegroeid. Met wat mooie woorden noemde hij dat barmhartigheid en vergevingsgezindheid. En juist die barmhartigheid en vergevingsgezindheid zorgden ervoor dat de mensen om Walter heen niet meteen met hun oordeel klaar stonden, maar ook even in de eigen spiegel durfden kijken.
Maar we weten ook dat mooie woorden soms ook ontzettend misleidend kunnen zijn, ze lijken mooi, maar zijn het bij nader inzien toch niet. Schijn bedriegt. Zo heeft de Engelse toneelschrijver Dennis Potter in de jaren zeventig van de vorige eeuw een boek geschreven met de titel ‘De Bitterzoet’, (‘Brimstone & Treacle’), het ging over een gezin, man, vrouw en een dochter die ten gevolge van een ongeluk volledig verlamd was geraakt en dag en nacht verzorging nodig had. De ouders konden die taak eigenlijk niet aan, hadden een groot schuldgevoel en maakten onderling constant ruzie. Totdat er een jongeman in hun leven kwam die beweerde hun dochter van vroeger te kennen. Die jongen was echt de ideale schoonzoon. Niets op aan te merken, de onschuld zelve. Mooie, gladde praatjes en vol complimenten voor de moeder van het meisje. Zij raakte helemaal van die jongen in de ban en de vader later ook. Je zou kunnen zeggen: ze werden helemaal door hem bedwelmd. Er werd ondertussen ook heel veel gedronken. En omdat het stel dus avond aan avond stomdronken was, hadden zij niet in de gaten wat deze engel van onschuld met zijn mooie woorden, werkelijk uitspookte. Hij verkrachtte het verlamde meisje beestachtig. De ideale schoonzoon, de engel van onschuld met zijn mooie woorden bleek een duivel geworden. Zijn woorden waren bedrog en zijn daden er de weerspiegeling van. Je ziet het, hè, dat je altijd op moet passen voor babbeltrucs. En, om het nog even ingewikkelder te maken, aan het eind blijkt deze jongen toch ook weer in staat goed te doen. Dus wat is nou goed en kwaad? Het schuilt beide in elke mens.
Wees dus ondertussen mild in je praten en denken over anderen. Een mensenleven kan vol stormen en toestanden zijn. Mensen die op hetzelfde moment een opleiding beginnen of op hetzelfde moment trouwen, kunnen toch uiteindelijk heel andere wegen gaan. Sommigen maken alles netjes volgens de planning af, anderen geven er al snel de brui aan. En sommigen blijven trouw aan hun belofte en anderen raken op drift. Zijn het dan mislukkingen? Mislukkingen ook in de ogen van God? Denk aan de parabel van de ‘Verloren zoon’: de oudste had zich altijd keurig aan de voorschriften gehouden, maar de jongste… Wat vertelt Jezus over hen: dat God er altijd voor de oudste is geweest en zal zijn, maar dat Hij er ook zal zijn voor die jongste die er eigenlijk niets van terecht had gebracht. Omdat God kijkt naar het hart van een mens.
Wat leren de prachtige lezingen ons dit weekend? Of waartoe roepen ze op? Dat wij door de woorden heen moeten kijken en moeten kijken naar het hart van onze medemens en altijd proberen elkaar van harte te vergeven, want jij en ik, wij kunnen niet zonder vergeving. Een mens is altijd plus en min. We kunnen uitgebreid wijzen naar de fouten en tekortkomingen van de ander, maar kijkend in de spiegel zien we als we goed kijken ook bij onszelf de nodige fouten en tekortkomingen. Een boom kent men aan zijn vruchten. En in elke mens schuilt juist een boom die goede en soms ook minder goede vruchten voortbrengt. Als je zo kijkt, ben je bezig het goede voort te brengen. En daar is het om te doen.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING DERDE ZONDAG VAN DE VEERTIGDAGENTIJD,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 19 MAART 2017
(Ex. 17,3-7 en Joh. 4,5-42)(A)
Dat het evangelie van de Samaritaanse vrouw juist op deze derde zondag van de veertigdagentijd gelezen wordt, staat in een lange traditie. We zijn immers druk doende met de voorbereiding op Pasen. Wij die al gedoopt en gevormd zijn en zij die zich daarop voorbereiden. En de lezingen van deze zondagen staan vooral in dienst van die laatste groep dit wij de geloofsleerlingen noemen. Zij gaan nu de laatste fase in van hun voorbereiding op hun doopsel en vormsel in de Paaswake. Deze traditie gaat dus heel lang terug, de oude Kerk gebruikte al een aantal belangrijke delen uit het Johannesevangelie om de kern van het christelijke geloofsmysterie aan te duiden ‘Wie is Jezus?’. De lezing van de Samaritaanse vrouw vormt het eerste deel van een drieluik. Vandaag dus dit verhaal, volgende week het verhaal van de genezing van de blindgeborene en over twee weken het verhaal van de opwekking van Lazarus. Alle drie de verhalen verwijzen naar de betekenis van Christus: Levend water, licht dat in de duisternis schijnt en nieuw leven. En deze drie elementen komen terug in die nacht der nachten: het doopwater, de paaskaars en de viering van de eucharistie. Het zijn de symbolen van de verrijzenis. De verrijzenis van Christus op de eerste plaats, maar ook de verrijzenis van hen die in Hem geloven en die in geloof in Hem sterven.
In het verhaal van deze zondag is de Samaritaanse vrouw voorbeeld voor ieder van ons. De Samaritanen hoorden niet bij het volk van God, ze stonden zelfs op slechte voet met de joden en de twee volken leefden compleet langs elkaar heen. Toch zoekt Jezus het contact met haar. En zo doet God dat ook met ieder van ons. Zolang wij nog niet gedoopt zijn, horen we nog niet bij het Godsvolk, maar toch is God al naar ons op zoek. De Samaritaanse vrouw heeft ook een wild leven achter de rug: ze heeft vijf mannen gehad, waar ze hoogstwaarschijnlijk niet mee getrouwd was. En toch zoekt Jezus contact met haar. Ook wij dragen zonden en tekorten met ons mee, maar toch is God naar ons op zoek. Paulus zegt het dan ook zo: God bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Hij naar ons toekomt op het moment dat wij nog zondaars zijn.
Jezus opent het gesprek met een vraag. Hij vraagt om water, want Hij heeft dorst. Hij toont zijn menselijke kant. Wij geloven immers dat God in Jezus mens is geworden met menselijke behoeften. Hij lijdt honger en dorst, heel herkenbaar. Maar plotseling krijgt het gesprek een wending naar zijn goddelijkheid. Hij vraagt niet alleen water, maar heeft ook water te geven. En Hij zegt tot de vrouw: ‘Als u wist wie het is, die u zegt: geef Mij te drinken, zoudt ge het aan Hém hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven’. Zijn water is namelijk geen gewoon water, maar goddelijk water. Geen water dat het leven onderhoudt, maar water dat nieuw leven schenkt. Geen water voor het lichaam, maar water voor de ziel. Water dat opborrelt tot eeuwig leven. De vrouw neemt het aanbod aan, en zoals Jezus beloofd had, wordt het water in haar tot een nieuwe bron waarmee zij op haar beurt ook weer anderen kan laven. En dat merken we als vele Samaritanen uit de stad naar Jezus komen om Hem te ontmoeten. En dat deden ze op het woord van de vrouw.
Als christenen bereiden wij ons voor op de Paasnacht. Ook daarin zal het levend water weer opborrelen. Het doopwater zal gezegend worden. Nieuwe christenen zullen erin gedoopt worden. En wij die al lang geleden gedoopt zijn, vernieuwen vervolgens onze doopgeloften. Om ons er opnieuw van bewust te worden dat we als christenen willen leven met de hulp van Gods genade en dat wij ons leven nu anno 2017 willen bouwen op het geloof in Hem. Deze periode van voorbereiding op het Paasfeest is dus niet alleen een belangrijke fase voor de doopleerlingen, maar ook voor al die andere leerlingen die al gedoopt zijn. Want als wij ons leven bouwen en gebouwd hebben op het geloof in Jezus en dat dus in woord en daad hebben laten horen en zien, dan zullen anderen zich ook daaraan kunnen laven, zich daaraan kunnen optrekken om op hun beurt ook weer tot bron te worden. Eigenlijk is het geloof het grootste geschenk wat een mens kan krijgen, want wie van dit water drinkt, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer. Hij of zij die gelooft vindt alles bij Jezus: hij vindt bij Hem vergeving, liefde, kracht, troost en uiteindelijk eeuwig leven. Als het goed is weten en voelen wij dit ook zo, maar aan de andere kant weten we ook dat wij ook nog steeds geloofsleerlingen zijn die elke keer weer moeten worden herinnerd en moeten worden gewezen op wie Jezus is: de Zoon van de levende God, het levende water, de redder van de wereld.
Amen.
© 2017 Sandor Kopper
OVERWEGING HOOGFEEST VAN PASEN,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 16 APRIL 2017
(Gen. 1,1-2,2; Ex.14,15-15,1 en Mt. 28,1-10) (Hand. 10,34a.37-43 en Joh. 20,1-9)(A)
Op de avond van Goede Vrijdag werd het muisstil. Het oproer was voorbij. Jezus was veroordeeld, gekruisigd en gestorven. Vrienden hadden zijn dode lichaam in een graf gelegd. En voor dat graf een steen gerold. De toekijkers en alles wat erom heen stond waren naar huis gegaan. Het paasfeest kon doorgaan, zonder stoorzender Jezus. De goegemeente kon opgelucht ademhalen. Over die Man van Nazareth zou men niet meer spreken, was de gedachte. Zijn medestanders hadden trouwens ook amper van zich laten horen. Zelfs zijn sterkste leerlingen hadden Hem verlaten. Slechts een paar vrouwen hadden staan wenen onder het kruis, tot het laatst, onder bewaking. Maar ook zij waren nu verdwenen. Overal stilte. Geen lieve stilte, maar een kille stilte. Een stilte voor de storm?
Alleen kraaien lieten hun krassende geluid horen. En het gebeurde: er werden een paar mensen wakker. Op Paasmorgen glipten enkele vrouwen als eersten naar buiten. In alle vroegte gingen zij naar het graf. Zonder geluid te maken. Toen iedereen nog sliep. Ze kwamen bij het graf en zagen dat het leeg was. Hun verbijstering was groot. Wat de engel hun zei, was nog nooit gehoord: ‘Hij is niet hier, Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft’. ‘Hij gaat u voor naar Galilea, daar zult u Hem zien’. De vrouwen renden weg, angstig en blij tegelijk. Ze moesten deze boodschap doorvertellen, aan de leerlingen het eerst. Niets kon hen tegenhouden. Ze hadden er geen mooie woorden voor, geen fraaie gezangen, geen zinnige uitleg. Ze brachten het uit zoals de kraaien dat deden: met een krassende stem.
Nu tweeduizend jaar laten hebben wij geen tekort aan woorden, gezangen of theologieën om te spreken over Jezus en zijn opstanding uit de dood. In die tweeduizend jaar hebben bij wijze van spreken talloze nachtegalen, vinken en kanaries de Blijde Boodschap uitgezongen. Schitterend mooi. Maar het lijkt wel of wij hun nu niet meer horen.
De bisschop van Den Bosch, mgr. De Korte, noemt het christendom in een interview een heel ingewikkelde godsdienst is. Omdat het zoveel uitgesproken ideeën heeft over barmhartigheid, rechtvaardigheid en verzoening, aldus De Korte. Maar ook een godsdienst die niet alleen daarover gaat, maar ook over God zelf: het geloof in de God van Israël en in het geloof in Jezus Christus.
(En die boodschap moet verkondigd worden. Die moet verkondigd worden in een sterk veranderde samenleving. Een samenleving waarin mensen zelf bepalen wat ze vinden en geloven. En daar zit meteen een probleem: de kerk bestaat bij gratie van samen zijn. Dus hoe meer mensen individueel gaan geloven, hoe minder kerk er is. En volgens nog steeds dezelfde mgr. De Korte groeit de kerk vooral in die landen waar er sprake is van een samenleving waar mensen nog oog hebben voor het spirituele. Voor goede en boze geesten. Wij beschouwen dat geloof in de boze als iets uit de Middeleeuwen waar we ons van hebben losgemaakt. Maar dat is volgens de Bossche bisschop nog maar de vraag. En hij spreekt dan over de recente gruwelijke geschiedenis van Duitsland onder het nationaal-socialisme. En hij stelt zich de vraag: hoe kon in een land waar al 1200 jaar het evangelie was verkondigd zo’n anti-evangelische ideologie wortel schieten en zoveel kwaad aanrichten? Zien we daar toch niet iets van de macht van het kwaad of van de boze? En, zou ik eraan willen toevoegen, zien we het kwaad en de boze niet ook in tal van andere landen, dictaturen en ideologieën, nu op dit moment? Vul maar in!)
In deze wereld moet de boodschap van de opstanding van Jezus verkondigd worden. Afgelopen donderdag keken er toch weer meer dan 3 miljoen mensen naar The Passion. En hoewel deze uitvoering niet helemaal alles van het evangelie tot uitdrukking bracht, was het toch nuttig om mensen in contact te brengen met figuren en thema’s uit de Schrift. En, wat nog het belangrijkste is, The Passion eindigt nooit bij het kruis. De opstanding, het centrale gegeven van het christelijk geloof, wordt consequent in beeld gebracht. Tijdens The Passion van afgelopen donderdag konden we toen toch nog wat nachtegaaltjes en kanaries zien en horen in de personen van Dwight Dissels, Roel van Velzen en Elske DeWall. Zij zwijgen inmiddels weer. Nu is het aan ons, aan al die mensen die misschien niet zo begenadigd zijn met een gouden stemgeluid. Maar dat was het op die eerste Paasmorgen ook niet! Toen waren ook alleen kraaien te horen die met hun krassende stem de boodschap van de opstanding ten gehore brachten. Maar ze deden het wel! Net als de vrouwen die angstig en blij, zonder mooie woorden of fraaie gezangen het nog nooit gehoorde aan de andere leerlingen vertelden.
Zalig Pasen.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING TWEEDE ZONDAG VAN PASEN, ZONDAG VAN DE GODDELIJKE BARMHARTIGHEID,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 23 APRIL 2017
(Hand. 2,42-47 en Joh. 20,19-31)(A)
Kunnen wij het ons voorstellen: hoe de leerlingen van Jezus elkaar na zijn dood aan het kruis opzochten en steun zochten bij elkaar? Ze konden nog niet goed begrijpen wat er gebeurd was. Ze waren intens verdrietig omdat hun Heer als een misdadiger gedood was. En ja, toen kwamen de verhalen dat Hij uit de dood was opgestaan. Ze hadden het lege graf gezien met de linnen doeken netjes opgerold. Als een soort voetafdruk van de verrijzenis. En ze hadden de boodschap van de vrouwen die vertelden dat zij Jezus gezien hadden. Maar al deze verhalen brachten hen alleen maar meer in verwarring. Ze hadden er de woorden niet voor om dit te zeggen. Ze waren daarnaast ook doodsbang, vandaar dat zij de deuren goed op slot hadden gedaan omdat de mensen die Jezus hadden gepakt nu ook achter hen aan zouden kunnen gaan zitten.
En dan opeens verschijnt de Heer, terwijl de deuren toch goed op slot zaten. Ze herkenden Hem aan zijn stem en aan het gebaar dat Hij altijd maakte: ‘Vrede zij u!’. En ze zagen ook de littekens in zijn handen en in zijn zijde. Er was geen twijfel mogelijk. Dit was de Heer die kortgeleden nog aan het kruis geleden heeft. Hun angst slaat om in een soort merkwaardige vreugde. Want als Jezus verrezen is, dan hebben het kwaad en de dood dus niet het laatste woord over ons leven. Als dat zo is, dan… Ja, dan wil je dat wel gaan vertellen. Aan de hele wereld liefst. Al weet je niet hoe. En dan blaast Jezus de heilige Geest over hen uit om die boodschap nu dan ook te gaan verkondigen en het voor altijd levend te houden in de leerlingen en in de Kerk, tot op de dag van vandaag. Maar Hij voegt er nog iets aan toe: ‘Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven!’.
‘Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven’. Het was dus niet te bedoeling dat deze opdracht op een soort bijltjesdag zou uitlopen. Zij mochten dus niet triomfantelijk de straat op gaan en een lange neus trekken naar de mensen die een paar dagen geleden nog allemaal geroepen hadden ‘Aan het kruis met Hem!’. Nee, ze moesten de mensen laten horen dat Jezus die zij gekruisigd hadden, verrezen is, en ze moesten daarbij vertellen dat God hen vergeven wil. Geen bijltjesdag dus, maar barmhartigheid. Pasen is de overwinning van de goddelijke barmhartigheid. En dat betekent: jij hoort erbij, ook al heb je het verknoeid. Er is bij God altijd vergeving mogelijk.
De heilige paus Johannes Paulus II heeft in het jaar 2000 bij de heiligverklaring van zuster Maria Faustina Kowalska bepaald dat deze tweede zondag van Pasen voortaan de zondag van de goddelijke barmhartigheid zou heten. Want barmhartigheid daar draait het toch eigenlijk ten diepste om, als we bedenken dat God in zijn goedheid zomaar zijn eniggeboren Zoon als Verlosser heeft gezonden. En als God zo barmhartig voor ons is, moeten wij dat ook voor elkaar zijn. Het is dan ook de opdracht van de Kerk om aan alle mensen te vertellen dat Jezus ook voor hen geleden heeft aan het kruis, en ook voor hen verrezen is. ‘Wiens zonden jullie vergeven, die zijn ze vergeven’. Dat is de genezende, verlossende kracht die van de Kerk mag uitgaan naar alle mensen.
Maar dan past ook in eigen kring geduld en barmhartigheid. Wanneer de leerlingen Tomas vertellen dat ze Jezus gezien hebben, dan schudt hij zijn hoofd. Dat kan hij niet geloven! ‘Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie, en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik zeker niet geloven’, roept hij uit.
Is dat zo vreemd? De andere apostelen hadden natuurlijk kunnen zeggen: Jammer Tomas, maar mensen die twijfelen aan onze boodschap kunnen we niet gebruiken. Jij hoort niet meer bij ons! Maar dat hebben zij niet gedaan. Ze sluiten Tomas niet buiten. Hij blijft welkom in hun kring. En als ze de volgende zondag weer bijeen zijn ontmoet Tomas persoonlijk de verrezen Heer en komt hij tot echt geloof in Hem.
Conclusie: het is de taak van ons als Kerk en als gelovigen om niet ten koste van alles de waarheid te willen verdedigen, maar om mensen binnen en buiten de Kerk bij Jezus Christus te brengen. Iedere mens moet de kans hebben te groeien in het geloof. Jongeren die aan het begin van hun leven staan en ouderen die misschien een tijdje een andere weg kiezen, als een mens maar bij Jezus uit kan komen.
Want als we echt als geloofsgemeenschap leven met Jezus de Verlosser als de levende in ons midden, als bron van onze liefde en barmhartigheid, dan zullen mensen daardoor uiteindelijk aangetrokken worden om die Heer Jezus de Verlosser te ontdekken en te leren kennen. We mogen blij zijn dat Jezus altijd in ons midden is. En dat is ook de enige reden om Kerk te zijn in de wereld. Een blije, moedige, geloofwaardige, aantrekkelijke Kerk die mensen dichter bij Jezus brengt.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING DERDE ZONDAG VAN PASEN,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 30 APRIL 2017
(Hand. 2,14.22-32 en Lc. 24,13-35)(A)
Het woord eucharistie betekent letterlijk ‘dankzegging’. Hadden de twee vrienden onderweg naar Emmaüs voor hun gevoel reden tot dankbaarheid na alles wat er in Jeruzalem gebeurd was? Nee, natuurlijk niet. Hun gevoelens werden gedomineerd door gevoelens van schaamte en schuld. Het had toch helemaal geen zin meer dus wat hadden zij daar nog te zoeken? Totdat ze met die vreemdeling aan het praten raken.
De helaas te vroeg gestorven priester-schrijver Henri Nouwen heeft ooit eens een boekje geschreven met de titel ‘Ons dagelijks brood’. In dat boekje herkent hij in het verhaal van de Emmaüsgangers de structuur van wat wij hier op dit moment aan het doen zijn: eucharistie vieren. Hij stelt dat in het verhaal van de Emmaüsgangers als het ware vier fases zitten: de eerste fase bestaat erin dat de leerlingen Jezus tegenkomen, en Hem niet erkennen, maar hun verdriet en teleurstelling over de afloop van het leven van Jezus in het gesprek met de vreemdeling de vrij loop laten. De tweede fase bestaat eruit dat Jezus het woord neemt en de gebeurtenissen plaatst in een ander licht, namelijk in het licht van de heilige Schriften en profeten. De derde fase is dat zij aan tafel gaan en Hem herkennen aan het breken van het boord. De vierde fase is dat zij gesterkt en geïnspireerd door zijn aanwezigheid eropuit trekken om het blijde nieuws van de verrijzenis te verkondigen aan de anderen.
Deze vier fases komen we ook tegen in de opbouw van de eucharistie. In het eerste deel van de eucharistie, de openingsritus, doen we ongeveer wat de leerlingen van Emmaüs doen: zij vragen aandacht en ontferming van de Heer, wellicht hebben zij ook hun schuldgevoel geuit ten opzichte van Jezus, dat zij Hem in de steek gelaten hadden: zo belijden wij onze schuld, we erkennen dat wij Gods ontferming en hulp nodig hebben om de ervaringen van ons leven een plek te geven, een diepere betekenis.
En die diepere betekenis, die verborgen samenhang wordt ons aangereikt in de tweede fase van het verhaal en in het tweede deel van de eucharistie. Wij luisteren dan naar de profeten en de andere heilige Schriften, en ook de preek, officieel homilie geheten hoort daarbij. Homilie betekent oorspronkelijk iets als ‘omgang’, ‘conversatie’, en dat is wat Jezus ook doet: in de omgang, de conversatie, in het gesprek met de leerlingen laat Hij zien hoe de heilige Schriften hun kunnen helpen om alles wat er gebeurt ook te begrijpen. Gevolg: hun hart begint te branden. Zij worden steeds enthousiaster.
Het derde deel aan tafel laat zich gemakkelijk vergelijken met het derde deel van de eucharistie, waarin wij de verrezen Heer erkennen in de gedaante van het gebroken brood. En dan komt de ontmoeting met Jezus tot een hoogtepunt en daardoor zijn de leerlingen ook zo geraakt. Alle teleurstelling en schaamte valt van hen af en als veranderde mensen gaan zij vol vreugde de boodschap brengen aan anderen. En dat is weer te vergelijken met de zegen en de wegzending van de eucharistie en alles wat daarna volgt. Natuurlijk de koffie en ontmoeting na afloop, maar vooral onze opdracht de boodschap van de verrezen Heer Jezus uit te dragen in ons dagelijks leven.
Ja, en dat vinden wij vaak moeilijk. Wie durft er nog openlijk op zijn werk over zijn geloof te praten met anderen? Zullen mijn vrienden en collega’s dat niet gek vinden? Het zou best kunnen dat de twee leerlingen dat ook gedacht hebben toen ze op weg waren naar de anderen. Maar het mooie is, dat de twee vrienden ontdekken dat de andere leerlingen al door een andere verschijning van Jezus vernomen hadden dat Hij verrezen was.
Het verhaal laat zien dat Jezus op veel meer manieren en plaatsen verschijnt dan je denkt. En ook nu zijn er veel aanwijzingen van Gods aanwezigheid en werkzaamheid in de wereld. En door daarover te spreken, word je je daarvan bewust en ontstaat er gemeenschap en verbondenheid. Je versterkt elkaar in het geloof. Waar de twee leerlingen zich eerst afgescheiden en geïsoleerd hadden van de groep in Jeruzalem, daar worden zij nu door Jezus met elkaar herenigd, doordat zij Hem herkennen in het breken van het brood. En dat is wat eucharistie ten diepste is: het is een ontmoeting met Jezus en door Hem, met Hem en in Hem een vereniging met de anderen die in Hem geloven.
Het prachtige Emmaüsverhaal vertelt hoe de leerlingen veranderen, doordat zij Jezus herkennen aan het breken van het brood. Van teleurgestelde, uitgebluste en gefrustreerde mensen veranderen zij in mensen vol hoop en vreugde. Het breken van het brood, de consecratie, het veranderen van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus staat ook gericht op het veranderen van ons, dat wij door het ontmoeten en ontvangen van Christus andere mensen worden. Wijzer, vreugdevoller, milder, barmhartiger en dankbaarder. In de eucharistie nodigt Christus ons ertoe uit, ons te laten veranderen door zijn Woord, zijn sacrament, zijn Geest, zodat wij mensen worden wier harten branden van liefde voor Jezus en voor elkaar.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING VIERDE ZONDAG VAN PASEN,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 7 MEI 2017
(Hand. 2,14a.36-41 en Joh. 10,1-10)(A)
Wij zongen zojuist de prachtige en geliefde psalm 23. Wie kent deze psalm niet? In deze psalm is God de goede herder die de bidder/zinger van dit lied met olie zalft. God ziet hij als een herder die zijn kudde in de steppe weidt, maar God leidt hem ook door een gevaarlijk dal en Hij is tenslotte ook een gastheer die een maaltijd bereidt. En aan het eind blijkt uit het laatste vers dat de bidder zich in de tempel bevindt waar hij veilig mag wonen. Wij kunnen ons dus veilig voelen bij God, want Hij is als een goede herder waarop wij ons vertrouwen kunnen stellen.
En dan betrekt Jezus in het evangelie de goede herder op zichzelf. Om te zeggen dat de verrezen Heer met ons mee trekt, wij mogen erop vertrouwen dat Hij voor ons uitgaat om de weg te wijzen, naast ons gaat om ons kracht te geven en te steunen en achter ons aan komt om ons op te vangen. Jezus is onze zielenherder.
Als Jezus praat over zijn Vader in de hemel, dan doet Hij dat vaak met kleine, korte verhaaltjes. Geen ingewikkelde woorden, maar eenvoudige beelden. Beelden over een vrouw die brood bakt, over een vader die zijn zoon kwijt is, over een weduwe die haar geld verloren heeft, over een boer die gaat zaaien en over een herder die een schaap kwijtraakt. Simpele verhaaltjes en een goed verstaander heeft aan één woord genoeg.
In het verhaal van vandaag dus ook een zo’n eenvoudig verhaaltje: een herderstafereel. God is als een herder die overdag met de kudde de velden op gaat op weg naar gras en water. ’s Nachts brengt de herder de kudde naar de schaapskooi om daar veilig de nacht door te brengen. Er liggen namelijk altijd allerlei gevaren op de loer: er zijn dieven en rovers die de schapen proberen te stelen, maar de deurwachter controleert of het inderdaad de herder is die zijn schapen komt ophalen. Dat is niet moeilijk want de schapen herkennen de herder aan zijn stem: is die bekend dan volgen zij hem. Alleen hij biedt veiligheid en vertrouwdheid.
Wij leven als christenen in een tijd en in een samenleving die in rap tempo bezig is haar christelijke identiteit te verliezen. Als katholieke christenen zullen wij ons daartegen moeten verweren. Dat kunnen we alleen doen door altijd te beginnen en te eindigen met Jezus. Hij staat centraal. Hij is de enige toegang tot God. Wat weten wij over God? Zonder Jezus zouden wij niets over Hem weten. We spreken over een Schepper, een oorsprong en bestemming wellicht, maar het blijft een vaag begrijpen. Alleen door Jezus heeft God een stem en een gezicht gekregen. Hij is de enige toegang, de enige deur naar de Vader. Alleen door Jezus is er veiligheid en vertrouwdheid.
En het mooie en ontroerende in Jezus is zijn gewone manier van omgaan met de mensen. Hij kon ontroerd zijn als een klein kind of geschokt zijn bij het zien van leed en verwoesting. Hij zag ook hoe mensen elkaar soms tot de grond toe konden afbreken en Hij kon kwaad worden als Hij merkte hoe mensen slachtoffer konden worden van elkaars listen en geweld. Hij was daardoor echt geraakt. Dat maakte Jezus ook zo uniek. En Hij had een onverwoestbaar geloof in het positieve. Vandaar dat Hij zich altijd richtte op gewone herkenbare mensen: een huisvader, een huismoeder, een klein kind, een tollenaar of een mens die alleen was achtergebleven. Hij gaf afgeschreven mensen weer het gevoel dat zij de moeite waard waren.
Dat was zijn kracht: geloven in mensen en houden van mensen. En dat was het bevrijdende van het optreden van Jezus: dat elke mens de moeite waard is en geroepen is om beeld van God te zijn. Dat roept Hij als goede herder ons ook toe: mensen jullie zijn niet geroepen om als huurlingen over de aarde te struinen. Jullie zijn geroepen om als goede herders er voor elkaar te zijn. Dat is jouw roeping en mijn roeping. Mensen die zich verantwoordelijk voelen voor elkaars toekomst. Mensen die hun buurman weten te vinden die aan het versukkelen is. Mensen die voor elkaar in durven staan. Oog hebben voor het kleine.
Het is vandaag roepingenzondag. Met roepingenzondag bidden wij om kracht en inspiratie voor onze eigen herders en om nieuwe goede herders in de kerk. Het gaat dus ook heel concreet om arbeiders in Gods wijngaard. Want pastores mogen in het voetspoor van Jezus de mensen dichter bij God brengen. Door verkondiging, pastoraat en gebed de mensen naar de deur brengen, naar Jezus. De centrale vraag blijft dus nog steeds: hoe kunnen wij het evangelie doorgeven aan al die mensen onder ons die Jezus niet kennen? Dat zijn er steeds meer. Bidden wij daarom de Heer van de oogst dat Hij arbeiders stuurt. Maar het gaat om meer dan alleen arbeiders, bisschoppen en priesters. De toekomst van onze samenleving is ook afhankelijk van al die mannen en vrouwen die zich koste wat kost willen toeleggen op de leer van de apostelen, samen bidden, samen werken aan een betere samenleving. De toekomst van onze samenleving ligt in de handen van alle gedoopten samen. De gedoopten zijn al die mannen en vrouwen, jongens en meisjes die de deur door zijn gegaan en leven in verbondenheid met God, die is Vader, Zoon en heilige Geest. En die in die verbondenheid bruggen bouwen van liefde en barmhartigheid.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING VIJFDE ZONDAG VAN PASEN,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 14 MEI 2017
(Hand. 6,1-7 en Joh. 14,1-12)(A)
Vorige week vierden wij roepingenzondag. Toen hoorden wij dat het ‘brengen bij Jezus’ tot de kern van de roeping van elke christen hoort, in het bijzonder natuurlijk bij de priesters. Zij moeten er vooral voor zorgen dat de mensen, de zoekende mens met al zijn vragen en zorgen, bij Jezus kan komen. En de plek waarin dat gebeurt is voornamelijk de Kerk. Maar ja, de Kerk is ook mensenwerk. En alles wat er gebeurt, alles wat de priesters doen, is ook niet altijd goed en heeft zeker ook niet altijd met God van doen. Op die momenten kunnen we vaststellen dat priesters de mensen juist niet bij Jezus brengen, maar hen op een dwaalspoor zetten weg van Jezus. Dat is helemaal fout natuurlijk.
Maar het is wel een realiteit. De Kerk zendt helaas altijd een gemengde boodschap uit: een goede en een minder goede. Maar toch is de Kerk in de katholieke theologie bestemd om Gods roemruchte daden te verkondigen, de Kerk is een koninklijk priesterschap. En elk moment, elke situatie waarop de Kerk in de personen van bisschoppen en priesters en andere christenen handelen vanuit God, toont de Kerk ook wie God, wie Jezus is, en helpt zij de mensen dus op weg naar Hem, op weg naar Jezus. En dat is goed natuurlijk, zeer goed.
En dan is er die vraag van Filippus in het evangelie. ‘Toon ons de Vader’ zegt hij tegen Jezus. Deze vraag geeft ons een blik op wat misschien wel eens het diepste verlangen van de mensheid zou kunnen zijn: het verlangen bij God te zijn, een verlangen naar volmaakt geluk, naar niets meer nodig hebben en waarvan mensen aanvoelen dat dat pas vervuld kan worden in de gemeenschap met de hemelse Vader. Wie wil dat niet? Het is dus de vraag hoe daar te komen?
Overtuigde christenen zullen zeggen en geloven: door Jezus! Alleen door Jezus kunnen wij bij de Vader komen en volmaakt geluk vinden. Maar die Jezus dat is alweer zo lang geleden. Wij kunnen Hem niet meer zien. De tijd van zijn aardse leven is lang voorbij. Jezus zien, zoals de eerste leerlingen is voor ons niet meer weggelegd. Maar toch kunnen wij Hem nog steeds leren kennen en ontmoeten, op een indirecte, sacramentele wijze. Daarvoor heeft Hij ons de Kerk nagelaten. Want ook de Kerk is sacrament: een teken van Gods aanwezigheid onder ons mensen. En als het goed is gebeuren er vooral mooie dingen in die Kerk. Zelfs zo mooi dat mensen daardoor geïnspireerd worden en nieuwsgierig worden om er ook bij te horen en zodoende de weg te leren volgen om bij Jezus te komen.
Waar gaat het dan om? Om de levenswandel te leren kennen die God van ons vraagt. In de Bergrede heeft Jezus het over de keuze waar elke mens voor staat: bewandel je de brede menselijke wegen (de wegen van succes, macht en geld) of bewandel je de smalle weg naar God? En als het goed is weten wij dat de weg van Jezus de weg is van de liefde.
Want Jezus is onze levensweg geworden. Deze levensweg is in principe vaak onoverzichtelijk en wordt vaak ook bepaald door onze verlangens, door conflicten met mensen om ons heen, door onze hartstochten. We leggen deze weg gezamenlijk af en soms alleen. Zo zijn wij op weg. En helpen wij anderen op weg of houden hen op de weg.
Maar helaas: de weg waar alles om draait, staat niet op onze landkaarten aangegeven. Zelfs de Tien Geboden, de Tien Woorden, zijn als gebods- en verbodsborden ontoereikend. In wezen is er maar één weg en dat is Jezus zelf. Wie in geweten zijn weg bewandelt, zal merken op de goede weg te zijn. En als onze levensweg uiteindelijk eindigt in de dood, dan mogen we Jezus houden aan zijn woord: ‘Ik ben de weg. Ik breng je veilig thuis bij mijn hemelse Vader’.
De eerste christenen hadden als bijnaam: ‘Aanhangers van de weg!’. Die naam mag ook onze naam zijn. Een klein, verkreukeld en armzalig vogeltje fladdert in de handen van God. Is dat niet de kern van ons Paasgeloof?
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING ZESDE ZONDAG VAN PASEN,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 21 MEI 2017
(Hand. 10,25-26.34-35.44-48 en Joh. 15,9-17)(B)
Tot twee keer toe hoorden wij Jezus zeggen: ‘Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt’. Hij zegt het tot tweemaal toe; dat is kennelijk de boodschap die Hij ons vandaag wil meegeven. Wij moeten elkaar liefhebben, want Hij houdt zielsveel van ons. En het lijkt zo simpel, ‘Heb elkaar lief’. Maar in de praktijk valt het niet altijd mee liefde te geven. Liefde ontvangen dat willen we allemaal wel. Maar dat kan pas als we zelf ook iets doen. En dat is juist zo moeilijk. Want als je iets weggeeft, ben je het zeker kwijt en of je er ook iets voor terugkrijgt, moet je maar afwachten.
Wat is er dan nodig? Moed en vertrouwen. Maar soms weet je niet of je iemand je vertrouwen moet schenken en aarzel je om als eerste de hand te reiken. Met de woorden die Jezus vandaag tot ons spreekt, worden we geholpen dit dilemma te doorbreken. Want eigenlijk zijn wij niet zelf de eersten die een stap in de goede richting zetten; het is God die dit doet. Hij heeft ons sowieso lief, hoe dan ook, wat we ook op ons kerfstok hebben. Hij houdt onvoorwaardelijk van iedere mens, geen persoon uitgezonderd.
Een voorbeeld van die liefde zien we vandaag in de eerste lezing: de Romeinse honderdman Cornelius is de allereerste heiden die christen wordt! Want bij God bestaat geen aanzien des persoons, heidenen zijn even welkom als joden in de christelijke gemeenschap. Mensen hebben vaak de neiging om alleen geestverwanten op te zoeken en zich af te sluiten voor de buitenwereld. Maar waar het Jezus om gaat, de liefde die Hij op het oog heeft, is niet alleen maar het gezellig bij elkaar zitten van gelijkgestemden, het is ook het gaan naar de wereld. Het getuigen.
Het getuigen waarvan? Ja, daar zijn boeken vol over geschreven: het getuigen van de liefde. In woord en daad. Jezus heeft daar bij het Laatste Avondmaal zelf een heel concreet voorbeeld van gegeven. Hij heeft zijn tafelgenoten de voeten gewassen. Hij heeft zijn feestgewaad opgeschort. Hij is door de knieën gegaan voor zijn vrienden. Het vuil dat de mens die op deze aarde leeft, dat hem aankleeft, dat verdraagt Hij. Hij maakt slaven vrij door hun werk te doen. Hij gaat rond als een dienaar. Het blijft bij Hem niet bij een vaag gevoel, een wazig voornemen, van ik heb alle mensen lief, neen, Hij neemt de spullen die nodig zijn: water, een handdoek. En Hij begint gewoon bij wie Hem het meest nabij zijn. Zijn vrienden. Hij doet wat Hij zegt.
Dat is dus onze eerste opdracht: zo met elkaar omgaan in de geloofsgemeenschap. Elkaar niet de oren wassen, maar de voeten: het ongerief van elkaars eigenaardigheden verdragen (andere kleding, andere haardracht, andere uitdossing, andere seksuele geaardheid, een hogere of lagere opleiding, of geen enkele opleiding, een andere politieke voorkeur, een andere huidskleur, een andere religieuze overtuiging). De opdracht van Jezus luidt: dat we elkaar verdragen, dat we elkaar dienen, heel concreet tot in de alledaagse dingen toe. Week in week uit open en gastvrij zijn in Jezus’ naam.
Zo zou dat ook onder ons moeten gaan: de liefde in de praktijk. Nooit is iemands liefde groter dan wanneer hij zijn leven geeft omwille van zijn vrienden. Daar gaf Jezus zelf het voorbeeld van. En wij mogen Hem – stuntelend en stamelend – navolgen. Je leven geven voor je vrienden, dat is: iets nalaten, iets weggeven, maar misschien ook jezelf een beetje inhouden omwille van je naaste.
En wie zijn allemaal zijn vrienden? De vrienden waar Jezus het misschien wel op de eerste plaats over heeft, zijn de tollenaars, de vreemdelingen, de mensen die niet zo goed deugen en er gewoonlijk niet gauw bij horen. Hij haalt hen erbij. Hij plaatst hen in de kring. Hij gaat zelfs hun huis binnen.
Ik ben deze preek begonnen dat wij moed en vertrouwen moeten hebben om over Jezus te getuigen. We moeten de wijde wereld in, de ramen en deuren open. Vandaag is het voor mij toch wel een beetje speciale dag, want vandaag ben ik precies 12 jaar priester. Het aantal jaren stelt natuurlijk niet zoveel voor, maar hopelijk wel mijn inzet en beleving. Ik zet mij met heel mijn wezen in om van het evangelie te getuigen. Dat doe ik overigens met ontzettend veel plezier. Ik ben heel gelukkig. Maar het is ook een prachtig verhaal dat mensen van nu nog kan aanspreken. Maar het is ook duidelijk dat als ik en u geloofwaardig willen zijn en blijven, dat wij dan moeten doen zoals Jezus deed. Enerzijds is dat misschien een open deur, maar anderzijds is het ook niet zo vanzelfsprekend als het lijkt. Namelijk dat God zich onvoorwaardelijk met mensen verbindt, met alle kinderen Gods in hun bonte verscheidenheid. En dat er dus bij Hem geen aanzien des persoons bestaat. De lezingen van deze zondag tonen ons dat het gaat om ons én de vreemdeling. Nooit de exclusieve groep, nooit alleen de eigen parochie, het gezellige kringetje van ons kent ons, maar een nieuw volk waarbij letterlijk iedereen mag aanschuiven en mag meedoen. Mensen van buiten, hoe anders ook van hart en inzicht, worden broeders en zusters, iedereen hoort erbij.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
21 mei 2017 (HKP)
OVERWEGING ZESDE ZONDAG VAN PASEN,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 21 MEI 2017
(Hand. 10,25-26.34-35.44-48 en Joh. 15,9-17)(B)
Tot twee keer toe hoorden wij Jezus zeggen: ‘Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt’. Hij zegt het tot tweemaal toe; dat is kennelijk de boodschap die Hij ons vandaag wil meegeven. Wij moeten elkaar liefhebben, want Hij houdt zielsveel van ons. En het lijkt zo simpel, ‘Heb elkaar lief’. Maar in de praktijk valt het niet altijd mee liefde te geven. Liefde ontvangen dat willen we allemaal wel. Maar dat kan pas als we zelf ook iets doen. En dat is juist zo moeilijk. Want als je iets weggeeft, ben je het zeker kwijt en of je er ook iets voor terugkrijgt, moet je maar afwachten.
Wat is er dan nodig? Moed en vertrouwen. Maar soms weet je niet of je iemand je vertrouwen moet schenken en aarzel je om als eerste de hand te reiken. Met de woorden die Jezus vandaag tot ons spreekt, worden we geholpen dit dilemma te doorbreken. Want eigenlijk zijn wij niet zelf de eersten die een stap in de goede richting zetten; het is God die dit doet. Hij heeft ons sowieso lief, hoe dan ook, wat we ook op ons kerfstok hebben. Hij houdt onvoorwaardelijk van iedere mens, geen persoon uitgezonderd.
Een voorbeeld van die liefde zien we vandaag in de eerste lezing: de Romeinse honderdman Cornelius is de allereerste heiden die christen wordt! Want bij God bestaat geen aanzien des persoons, heidenen zijn even welkom als joden in de christelijke gemeenschap. Mensen hebben vaak de neiging om alleen geestverwanten op te zoeken en zich af te sluiten voor de buitenwereld. Maar waar het Jezus om gaat, de liefde die Hij op het oog heeft, is niet alleen maar het gezellig bij elkaar zitten van gelijkgestemden, het is ook het gaan naar de wereld. Het getuigen.
Het getuigen waarvan? Ja, daar zijn boeken vol over geschreven: het getuigen van de liefde. In woord en daad. Jezus heeft daar bij het Laatste Avondmaal zelf een heel concreet voorbeeld van gegeven. Hij heeft zijn tafelgenoten de voeten gewassen. Hij heeft zijn feestgewaad opgeschort. Hij is door de knieën gegaan voor zijn vrienden. Het vuil dat de mens die op deze aarde leeft, dat hem aankleeft, dat verdraagt Hij. Hij maakt slaven vrij door hun werk te doen. Hij gaat rond als een dienaar. Het blijft bij Hem niet bij een vaag gevoel, een wazig voornemen, van ik heb alle mensen lief, neen, Hij neemt de spullen die nodig zijn: water, een handdoek. En Hij begint gewoon bij wie Hem het meest nabij zijn. Zijn vrienden. Hij doet wat Hij zegt.
Dat is dus onze eerste opdracht: zo met elkaar omgaan in de geloofsgemeenschap. Elkaar niet de oren wassen, maar de voeten: het ongerief van elkaars eigenaardigheden verdragen (andere kleding, andere haardracht, andere uitdossing, andere seksuele geaardheid, een hogere of lagere opleiding, of geen enkele opleiding, een andere politieke voorkeur, een andere huidskleur, een andere religieuze overtuiging). De opdracht van Jezus luidt: dat we elkaar verdragen, dat we elkaar dienen, heel concreet tot in de alledaagse dingen toe. Week in week uit open en gastvrij zijn in Jezus’ naam.
Zo zou dat ook onder ons moeten gaan: de liefde in de praktijk. Nooit is iemands liefde groter dan wanneer hij zijn leven geeft omwille van zijn vrienden. Daar gaf Jezus zelf het voorbeeld van. En wij mogen Hem – stuntelend en stamelend – navolgen. Je leven geven voor je vrienden, dat is: iets nalaten, iets weggeven, maar misschien ook jezelf een beetje inhouden omwille van je naaste.
En wie zijn allemaal zijn vrienden? De vrienden waar Jezus het misschien wel op de eerste plaats over heeft, zijn de tollenaars, de vreemdelingen, de mensen die niet zo goed deugen en er gewoonlijk niet gauw bij horen. Hij haalt hen erbij. Hij plaatst hen in de kring. Hij gaat zelfs hun huis binnen.
Ik ben deze preek begonnen dat wij moed en vertrouwen moeten hebben om over Jezus te getuigen. We moeten de wijde wereld in, de ramen en deuren open. Vandaag is het voor mij toch wel een beetje speciale dag, want vandaag ben ik precies 12 jaar priester. Het aantal jaren stelt natuurlijk niet zoveel voor, maar hopelijk wel mijn inzet en beleving. Ik zet mij met heel mijn wezen in om van het evangelie te getuigen. Dat doe ik overigens met ontzettend veel plezier. Ik ben heel gelukkig. Maar het is ook een prachtig verhaal dat mensen van nu nog kan aanspreken. Maar het is ook duidelijk dat als ik en u geloofwaardig willen zijn en blijven, dat wij dan moeten doen zoals Jezus deed. Enerzijds is dat misschien een open deur, maar anderzijds is het ook niet zo vanzelfsprekend als het lijkt. Namelijk dat God zich onvoorwaardelijk met mensen verbindt, met alle kinderen Gods in hun bonte verscheidenheid. En dat er dus bij Hem geen aanzien des persoons bestaat. De lezingen van deze zondag tonen ons dat het gaat om ons én de vreemdeling. Nooit de exclusieve groep, nooit alleen de eigen parochie, het gezellige kringetje van ons kent ons, maar een nieuw volk waarbij letterlijk iedereen mag aanschuiven en mag meedoen. Mensen van buiten, hoe anders ook van hart en inzicht, worden broeders en zusters, iedereen hoort erbij.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING ZEVENDE ZONDAG VAN PASEN,
ST. JANPAROCHIE, LAREN, 28 MEI 2017
(Hand. 1,12-14; 1 Petrus 4,13-16 en Joh. 17,1-11a)(A)
Afgelopen donderdag vierden wij Hemelvaartsdag. Jezus is teruggegaan naar zijn hemelse Vader en wij, zijn leerlingen, zijn kerk, zijn achtergebleven. Maar het is nu niet de bedoeling dat wij op onze handen gaan zitten. Nee, het is de bedoeling dat wij zijn taak overnemen. Wat Jezus ons nu vraagt is om ‘JA’ te zeggen tegen zijn missie, tegen zijn opdracht: het realiseren van het koninkrijk van God.
Mensen die dat heel duidelijk in hun leven hebben laten zien zijn de missionarissen van weleer. Op dit moment is er in het klooster Sint Agatha in Cuijk een bijzondere expositie te zien over het missiewerk van een bekende en belangrijke missiecongregatie, de Witte Paters en Witte Zusters in Afrika. Lange tijd vertrokken die paters en zusters voor altijd naar ‘de missie’ en namen zij definitief afscheid van hun familie en hun moederland. In Afrika waren zij actief in de jeugdzorg, het onderwijs, de ziekenzorg, het pastoraat en de vrouwenemancipatie. En zij gingen – naar lokale gewoonte – in het wit gekleed. Daarom werden zij in de volksmond ook Witte Paters en Witte Zusters genoemd. Maar vooral gingen zij daarheen om daar de boodschap van Jezus te verkondingen en het leven van de mensen te verbeteren. Zij deden dat met groot vertrouwen en veel doorzettingsvermogen. En het gebeurde ook wel dat die missie hen het leven heeft gekost. Zo hebben duizenden missionarissen, net als hun hemelse Meester, zichzelf opgeofferd voor de goede zaak: het Rijk van God.
En dat Rijk van God is er hier en nu. Het krijgt vorm in de manier van hoe de volgelingen van Jezus, hoe wij, nu met elkaar en de wereld om ons heen omgaan. Het wordt zichtbaar doordat het uiteindelijk de mentaliteit van de mensen verandert. Dat was de inzet van de missionarissen vroeger: ook hen was het niet uitsluitend te doen om mensen te bekeren, nee, hun verkondiging van het evangelie bracht ook vaak vrede onder de mensen. Ze bouwden niet alleen kerken, maar ook scholen en ziekenhuizen. En zij slaagden er grotendeels in om mensen daadwerkelijk geïnteresseerd te krijgen om als priester of religieus of catechist mee te werken aan de beweging van Jezus. Terwijl hier het aantal roepingen tot het priesterschap, het diakenambt of het religieuze leven zeer gering is, is daar een veelheid aan roepingen. Seminaries barsten uit hun voegen. Zo is er op Flores in Indonesië een seminarie met 834 priesterkandidaten! Goed, dat is daar. En van die 834 jongens en mannen zal ook niet iedereen de eindstreep halen, maar het duidt wel op de vitaliteit van de Kerk in de 3e wereld!
En vitaliteit heeft in het christendom altijd met de heilige Geest te maken. Als mensen daar of hier zich inzetten en doorzettingsvermogen aan de dag leggen voor de zaak van Jezus dan is dat altijd een kwestie van inspiratie. Van inspiratie door de heilige Geest. Deze inzet voor het Rijk van God roept namelijk ook vaak tegenkrachten op en tegenwerking op, soms ook zelfs vervolging. Dat was vroeger zo en is nu nog zo. Daarom dat deze inzet alleen maar mogelijk is met de hulp van de heilige Geest. De heilige Geest? Ja! Maar daar kun je eigenlijk alleen maar naar verlangen en om bidden. De Geest die ons betrekt bij het verhaal van Jezus Christus en die ons wil meenemen naar zijn Rijk zonder einde. Vanouds is de tijd tussen Hemelvaart en Pinksteren de tijd om actief de heilige Geest af te smeken.
En zo smeek en verlang ik, als pastoor van de St. Bonifatiusparochie in Almere, ook met hart en ziel naar de komst van de heilige Geest met Pinksteren. Want deze Geest zal en kan ook in Almere de mensen en hun mentaliteit veranderen. Het werk van de priesters en diakens in onze tijd en in ons bisdom heeft op dit moment wel wat weg van het werk van missionarissen vroeger. Een groot deel van ons werk is of kan niet meer gericht zijn op het in standhouden van allerlei mooie dingen, neen, in veel gevallen zal het noodgedwongen zijn gericht op het ombouwen en aanpassen van onze Kerk aan de ernstig gewijzigde omstandigheden. Veel parochies besteden erg veel tijd aan het afstoten van kerkgebouwen en aan het gezond maken van de financiën. Dat doe ik aan de andere kant van het Gooimeer ook. De afgelopen jaren hebben wij reeds een kerkgebouw moeten afstoten en met een aantal jaren ook nog de andere twee gebouwen. Vanzelfsprekend is het afstoten van een kerkgebouw een moeilijk en emotioneel proces. Zo’n gebouw heeft vaak generaties lang gefunctioneerd als een geestelijk thuis voor ontelbare mensen. Zij deelden daar belangrijke levensmomenten met elkaar en met God. Dat geldt ook voor Almere. Maar in Almere is er ook iets nieuws aan de gang en dat zijn onze plannen voor het bouwen van één grote nieuwe kerk voor alle katholieke inwoners! We zijn daar al jaren mee bezig. En ik kan u verzekeren dat dat eveneens een zaak is van inzet en doorzettingsvermogen, een zaak is van lange adem. Maar inmiddels zijn wij op het punt aangekomen dat we er bijna zijn. De ontwerptekeningen zijn nu in een laatste fase, de bisschop en zijn econoom zijn er actief bij betrokken en bewaken van dag tot dag de financiële haalbaarheid van het project. Wij hebben vorig jaar wat onroerend goed verkocht en steken dat geld in de nieuwe kerk en samen met het bisdom zijn we op een haar na over de finish. Met nog wat aanvullende acties onder de katholieke inwoners van Almere hopen we de laatste eindjes aan elkaar te kunnen knopen. Maar u kunt daar ook een beetje bij helpen. Het is vanzelfsprekend geen moeten, maar uw bijdrage is hoe dan ook welkom. Iedere mens die weleens verhuist weet dat er altijd veel bij komt kijken. Daarom mijn bescheiden verzoek of u ook bereid bent om ons ideaal van een eigen katholieke kerk in Zuidelijk Flevoland mee te helpen realiseren. Wij aanvaarden uw gift in grote dankbaarheid.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING HOOGFEEST VAN PINKSTEREN,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 4 JUNI 2017
(Hand. 2,1-11 en Joh. 20,19-23)(A)
Gelooft u in wonderen? Een hoop mensen hebben hun geloof in wonderen de afgelopen jaren om meerdere redenen verloren. Geloof in God en geloof in het ogenschijnlijk onmogelijke is voor hen iets van vroegere generaties. Ja, toen de mensen nog onwetend waren geloofden ze in wonderen. Wij weten nu wel beter, zeggen ze dan.
Goed, ik weet niet hoe het met u is, maar ik geloof nog steeds in wonderen. Wonderen bestaan. En ik zie een wonder hier voor mijn ogen. Ik zie het en het geeft mij vreugde. Ik zie het hier week in weet uit gebeuren. Nou zegt u misschien, waar heeft hij het nou over? Ik bedoel dat er in deze kerk, in deze parochie inderdaad wonderen gebeuren. Want als ik een korte rondvraag zou houden over waar u vandaan komt, of waar je ouders geboren zijn, dan kunnen we denk ik wel vaststellen dat wij een zeer internationale gemeenschap zijn. Er zitten nu mensen in deze kerk die letterlijk afkomstig zijn uit alle landen van de wereld. Je kunt het zo gek niet noemen, of zij zijn hier. Mensen uit Afrika, Zuid-Amerika, Noord-Amerika, Azië, Australië en Europa. Alle continenten zijn in deze parochie vertegenwoordigd. En als ik dan zou vragen of iedereen het Nederlands helemaal machtig is of helemaal begrijpt wat er gezegd of gebeden wordt, dan zullen verschillende aanwezigen misschien moeten afhaken. Maar dat geeft niets, want er wordt hier toch gecommuniceerd. Er wordt hier toch met elkaar gemeenschap gevierd. Waar je ook vandaan komt, je kunt hier datgene wat hier gebeurt volgen en begrijpen en meelezen en meebidden eventueel in de eigen taal. Dat noem ik een wonder. Het wonder van Pinksteren. Het wonder van de kerk.
Wij vieren vandaag Pinksteren, het hoogfeest van de komst van de heilige Geest. En we zagen en hoorden wat er in de prille kerk van Jeruzalem gebeurde. Hoe al die verschillende mensen, uit al die verschillende landen die daar bijeen waren met al die verschillende talen, die elkaar totaal niet begrepen of verstonden, toch door de apostelen werden aangesproken in hun eigen taal Hoe al die verschillende mensen op een of andere manier de apostelen konden verstaan, terwijl er zoveel verdeeldheid was en onmin. En hoe zij door de woorden van de apostelen geraakt werden en enthousiast werden. Dat konden de apostelen alleen maar door de heilige Geest. De heilige Geest sprak kennelijk met een taal die voor ieder mens in Jeruzalem te verstaan was. Destijds bij de twaalf apostelen letterlijk. Later doordat de opvolgers van de apostelen in hun voetspoor een taal spraken die iedereen verstond: de taal van de naastenliefde. Hebt u er enig idee van waarom het christelijk geloof zo’n aantrekkelijk geloof was voor al die mensen aan het begin van onze jaartelling? Dat had alles te maken met de zorg voor de armen. Deze zorg gaf zo’n aantrekkingskracht aan de kerk dat die kerk van een armzalig klein groepje mensen in de loop van de eeuwen uitgroeide tot een grote massabeweging.
En bij de missionarissen van latere datum was het vooral toch door de scholen en de ziekenhuizen die zij bouwden dat het evangelie wortel kon schieten in de harten van de mensen. De verkondiging ging met andere woorden altijd gepaard met naastenliefde, met werk in het onderwijs, de gezondheidszorg en de betere positie van vrouwen en kinderen. Er vonden daar in al die jaren allemaal wonderen plaats. Wonderen van de heilige Geest. De Geest die nieuwe kansen gaf en geeft aan mensen.
Wij zijn bij ons Doopsel en Vormsel ook gezalfd met heilige Geest. Het is een teken dat de heilige Geest in de kerk leeft en steeds doorgegeven wordt. Maar als wij werkelijk willen leven, ten volle willen leven, zoals onze Schepper ons van den beginne af bedoeld heeft, moet er nog wel iets gebeuren. Er dient namelijk wel een verlangen naar die Geest van God te zijn, een actief op zoek gaan naar die Geest.
Maar hoe kun je nou actief zoeken naar iets dat ongrijpbaar en vluchtig is? Hoe kun je dat nou volhouden als je eerder het idee hebt in het duister te tasten? Wat kunnen wij dus doen in ons verlangen naar die Geest? Ten eerste kunnen wij ons verdiepen in die Geest van God door in de Bijbel te lezen. Op tal van plaatsen kunnen wij daarin kennismaken met de heilige Geest. Maar ook door te bidden. Want als wij bidden, zijn we in direct contact met God en zetten we ons hart wagenwijd open voor de heilige Geest. En waar kun je nou het beste bidden? In de kerk, in de eucharistie. Hier raakt Hij ons aan. Hier kunnen wij Jezus, de Zoon Gods, ontmoeten. Er is geen beter moment te vinden om de heilige Geest te vatten dan bij het ontvangen van de eucharistie. De heilige Geest ligt hier zo voor het grijpen als wij ons realiseren dat het de Heer zelf is die wij ontvangen in de communie.
Wij vieren Pinksteren, het feest van de heilige Geest die de kerk leidt, die ons gelovigen bezielt. Als wij ons open en ontvankelijk maken, maken wij ook ons hart gereed om plaats te maken voor de heilige Geest en onze ogen open om de werking van de heilige Geest te zien. Hier en overal waar er naastenliefde is. Dat staat voor mij als een paal boven het water.
Kom heilige Geest. Kom.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING TWAALFDE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 25 JUNI 2017
(Jer. 20,10-13 en Mt. 10,26-33)(A)
‘Wees niet bang’. Dat is mooi gezegd als je ‘als schapen tussen de wolven’ wordt uitgezonden. Jezus wil ons een hart onder de riem steken. We mogen voor niets opzij gaan. Net als in andere jaren hebben talloze christenen vorig jaar hun leven gegeven voor Christus. En de meeste van hen stierven in Noord-Korea, in verschillende Arabische landen, in Iran, in Pakistan en in Afghanistan. Zij gingen niet opzij voor de pressie en de terreur, maar hebben de hoogste prijs betaald voor hun christen zijn: hun leven.
Daarmee stonden ze in een lange traditie. In de dagen waarin Matteüs de woorden van Jezus aan het papier toevertrouwde, stond de kleine christelijke gemeenschap eveneens bloot aan gruwelijke vervolgingen; de eerste martelaren waren al gevallen. De levenswijze en de manier van spreken van de christenen vielen, ondanks het feit dat het slechts een klein en onbeduidend groepje was, niet in goede aarde bij de overheid. Dat kleine groepje aanhangers van de Weg vormde een bedreiging voor de maatschappelijke orde. Jezus voorzag dat, toen Hij zei: ‘Wees niet bang voor de mensen’.
Wees niet bang voor de onderdrukkers, voor de uitbuiters. Maar wees ook niet bang voor de mensen met de grote monden, voor de mensen die altijd hun woordje klaar hebben, die altijd erin slagen om dingen of mensen belachelijk te maken. Zij hebben misschien wel het hoogste woord, maar zeker niet het laatste woord. Ze kunnen met hun grote mond op dit moment wel imponeren of intimideren, maar dat betekent niet dat zij het uiteindelijk zullen zegevieren. Wees niet bang, want het laatste woord is aan God. Want ‘niets is bedekt, of het zal onthuld, niets verborgen, of het zal bekend worden’. Het koninkrijk van de Vader, de gerechtigheid zal overwinnen.
Ondertussen zendt Jezus zijn leerlingen wel op weg met lege handen. Ze mogen niets meenemen: geen geld, geen reistas, geen tweede stel kleren, zelfs geen stok. Terwijl een stok toch bij de basisuitrusting van elke herder hoort, zendt Jezus hun niet als herders, maar als schapen de weg op. En dat is dan: op de laatste plaats gaan staan, is arm worden met de armen, is meelijden met degenen die lijden. Het is blootstaan aan allerlei tegenwerking: uitgeleverd worden aan de rechtbank, gehaat, vervolgd en gefolterd worden. Je moet heel sterk zijn om dat te kunnen. Om niet de moed te verliezen. Om de treiterijen en pesterijen te kunnen weerstaan. Een aantal jaren geleden heb ik een bezoek gebracht aan Dachau, het NAZI-concentratiekamp in Zuid-Duitsland. Naast de vele tienduizenden politieke gevangenen bevonden zich daar ook meerdere duizenden geestelijken: dominees, priesters en bisschoppen. En ook zij werden blootgesteld aan de urenlange appèls op de binnenplaats, de sadistische bewakers en de talloze pesterijen. Titus Brandsma was een van de vele Nederlanders die daarheen was getransporteerd. Maar ondanks de martelingen en ontberingen is hij, en met hem gelukkig vele anderen, trouw gebleven aan het evangelie. Al heeft hij dat met de dood moeten bekopen.
En vanmorgen waren we getuigen van de bevrijding van de twee Nederlandse journalisten in Colombia. ‘Het was heel zwaar’, zei Derk Bolt van het programma Spoorloos, ‘maar onze ontvoerders waren heel aardig, met veel respect. Bijna als vrienden’. Goed dat zal misschien wel zo zijn, maar zij hadden hen wel tegen hun wil gevangen gehouden en hun veertien uur laten lopen. Het moeten ongelooflijk spannende momenten zijn geweest die ook heel anders hadden kunnen aflopen.
De leerlingen van Jezus moesten ook niet bang zijn. Zij mochten voor niets opzij gaan. Want ‘niets is bedekt of het zal onthuld worden’. Het koninkrijk van God zal doorbreken. Zij vechten niet voor een verloren zaak. Het gaat immers om de zaak van God zelf. Maar ook mogen zij erop vertrouwen dat zij geborgen zijn in Gods hand, en niets of niemand kan hen daaruit roven. Een dergelijk rotsvast vertrouwen vinden we ook bij Jeremia. En het kenmerkte Jezus, tot in het uur van zijn dood aan het kruis. Tot dat zelfde vertrouwen roept Jezus zijn leerlingen op. Want vroeg of laat moeten zij partij kiezen: voor of tegen Jezus.
Hopelijk komen wij nooit in omstandigheden te verkeren waarbij ons leven in het geding is. Maar alles is mogelijk. Ook onze vrijheid staat onder druk. Op een paar uur vliegen zit je midden in een bloedig oorlogsgebied en als je op humanitaire gronden gevaarlijke landen bezoekt, ben je ook je leven niet veilig. Dat hebben de journalisten van Spoorloos aan den lijve ondervonden. Blijf je dus hier dan moet je er aan de andere kant wel van bewust zijn dat er ook in onze samenleving pressie en tegenwerking is en dat er hoe dan ook nog steeds behoefte is aan authentiek christelijk getuigenis. Vooral wanneer christelijke waarden en normen in het geding zijn. Er zijn dus ambassadeurs, missionarissen nodig, die geen blad voor de mond nemen, maar ferm het verhaal van het evangelie durven verkondigen.
Amen
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING VEERTIENDE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 9 JULI 2017
(Zach. 9,9-10 en Mt. 11,25-30)(A)
Jezus zegt ons vandaag: ‘Komt allen tot Mij… Ik zal u rust en verlichting schenken’. Dat is eigenlijk wat veel mensen in deze vakantietijd zich wensen: rust en verlichting. Want er is een grote maatschappelijke dwang en een persoonlijke drang tot excelleren. In alles. Als werknemer, als geliefde, als vader of moeder, als klusjesman, als voetballer. Altijd en overal moet je schitteren. Alles moet. Alles moet perfect. Het werk, de opvoeding, de liefde, het gezin, de vrienden, de vrije tijd. We maken elkaar gek, we maken onszelf gek. Alle wensen en verlangens concurreren met elkaar. Geen wonder dat mensen over de rooie gaan. Dat mensen het niet trekken. Bij hen breekt het lijntje om de carrière, het huwelijk, de kinderen, de vriendschappen allemaal te combineren. Om in alles aan de hoge maatstaven te voldoen. Elk uur van extra vrije tijd moet extra leuk zijn. Vanwege de stress op het werk gaan we vier dagen uitwaaien op Ameland. Maar het regent op Ameland en de kinderen zijn lastig en zelf ben je ook humeurig. En dan brengt dat weekendje dat zo leuk had moeten zijn ook niet wat ervan verwacht werd.
Toeval of niet. Het evangelie geeft ons, uitgeputte en afgematte mensen toch een andere mogelijkheid. ‘Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt en Ik zal u rust en verlichting schenken’, zegt Jezus. Dat klinkt mooi. Maar dan komt het: ‘Neemt mijn juk op uw schouders’. Terwijl velen bijna bezwijken onder het alsmaar moeten, worden wij hier en nu uitgenodigd nog een juk op onze schouders te nemen. Wie is er in hemelsnaam nu bereid om nog meer lasten op de schouders te nemen? Als we niet oppassen is evangelisatie met dit evangelie een mission impossible.
Maar dat is het niet. Want onderzoek naar die tijd leert ons namelijk dat de wetten en lasten waar het volk toentertijd onder gebukt ging inderdaad ondragelijk waren geworden. De wetten die bedoeld waren om het leven wat lichter en overzichtelijker te maken waren omgebogen tot ondragelijke lasten. En ook toen dreigden velen daaraan onderdoor te gaan.
Is er hier een parallel? De alsmaar meer eisende maatschappij en de alsmaar groter wordende persoonlijke drang tot excelleren nu tegenover de maatschappij in de dagen van Jezus van Nazareth?
Een leven zonder lasten belooft Jezus ons niet. Maar Hij is er wel erg duidelijk in dat niet de wetten of de zelf opgelegde drang tot excelleren mensen vrij maakt, maar de onderlinge liefde. Het leven vol zorgen en verdriet zal alleen maar dragelijk zijn als het met elkaar gedragen wordt, in samenzijn met elkaar en met God in liefde en vriendschap. Maar vooral in ver-draag-zaamheid, in het elkaar kunnen ver-dragen, het elkaar kunnen accepteren, dus ook in het accepteren van elkaars fouten en falen. Want een gedeelde last is een halve last, waarbij er de zekerheid is van het kind van God zijn. Dat wij weten dat wij in Gods handen geborgen zijn.
En dan kan het misschien best wel een tandje minder, wie zal het zeggen. Deze vakantieperiode kan ons aanzetten hierover weer eens na te denken. Want als we niet oppassen zullen we structureel teleurgesteld en gefrustreerd blijven over de plannen die we niet realiseren, over de afspraken die we niet nakomen, over de verwachtingen en ambities die we niet waarmaken, aangaande de dromen die bedrog blijken te zijn. En dat wil toch niemand?
Voor u allen een goede vakantietijd, maar vooral een goede tijd in het oefenen van verdraagzaamheid. Verdraagzaamheid van de ander, maar ook van jezelf en het kunnen accepteren dat je niet alles kunt of hoeft te kunnen. En dat je niet in alles tot de top behoeft te horen omdat je als kinderen van God veilig geborgen bent in de liefde van de Vader. En dat echt geluk ook niet gelegen is in alsmaar meer en mooier en luxer. Echt geluk kun je ook vinden in het bekende kopje thee dat je samen met je gezin en je vrienden op een kleedje op het gras drinkt.
Amen
OVERWEGING ZESTIENDE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 23 JULI 2017
(Wijsh. 12,13.16-19 en Mt. 13,24-30)(A)
Ik heb de afgelopen dagen weer tal van helden gezien. Tal van parochianen en vrienden die via Facebook mij en de wereld getuige lieten zijn dat zij een zoveelste Vierdaagse Kruisje in ontvangst mochten nemen. En dus lieten zij zich zelf fotograferen met gladiolen in de hand en het speldje op de borst.
Heden ten dage beschikken wij dus over talloze communicatiemiddelen. We kennen WhatsApp, Facebook, Instagram en ga zo maar door. In een mum van tijd kan iedereen zijn mening, zijn foto of filmpje op het internet zetten en zo een bijdrage leveren aan onze samenleving. In de tijd van Jezus was dat natuurlijk anders. Toen kon bijna niemand lezen of schrijven en was er geen internet, drukpers of wat dan ook. Toen was een boeiende toespraak een goed middel om een boodschap over te brengen. En dat is wat Jezus dan ook telkens doet als Hij zijn leerlingen een gelijkenis vertelt. Met een pakkend voorbeeld het onderwerp aansnijden in de hoop dat de toehoorders het doel waar het over gaat begrijpen. De gelijkenis over het zaad in de akker is zo’n middel. Jezus gebruikt het om zijn leerlingen iets over het Rijk der hemelen te leren.
We kunnen ons voorstellen dat de leerlingen van Jezus begeesterd waren door Hem en dat zij warm en vrolijk werden van de gedachte dat uit iets kleins en onooglijks iets groots zou kunnen groeien. Hoogstwaarschijnlijk betrokken zij dat ook op zichzelf.
‘Geef niet op’, hoorden zij Jezus zeggen. Maar ook: ‘Heb geduld’. De leerlingen waren mogelijk zo enthousiast dat zij onmiddellijk werk wilden maken van het Godsrijk door zelf alvast de zondaars om hen heen van de rechtvaardigen en heiligen te scheiden. We kunnen het ons misschien wel voorstellen hoe zij enthousiast door elkaar heen praatten en elkaar overtroefden in dadendrang. En dan, op dat moment, reageert Jezus door middel van deze gelijkenis: ‘Heb geduld, lieve mensen. Goed en kwaad zullen samen blijven bestaan. Het komt jullie, lieve leerlingen, niet toe daar een einde aan te maken. Jullie kunnen trouwens niet eens echt een goed onderscheid maken tussen de ‘goeden’ en de ‘kwaden’. Het is aan God alleen om daar een oordeel over te vellen’. Jezus pakt hen dus eigenlijk eventjes bij hun nekvel en zet ze weer op hun plaats dichtbij Hem.
Heb geduld. Geduld is een schone zaak. U kent het spreekwoord. Maar wat zouden we graag de verantwoordelijken van het neerhalen van het vliegtuig boven de Oekraïne, de MH17, niet nu al voor het gerecht willen slepen?! Dat willen we nu, op dit moment. Terwijl het onderzoek nog niet eens is afgerond. Dus zullen we nog even geduld moeten hebben tot alle onderzoeksresultaten op tafel liggen. Maar ja, dat kost tijd. Dat kan nog maanden of jaren duren. Als de waarheid al ooit helemaal boven tafel komt. Geduld is daarom vaak moeilijk op te brengen. Want al te vaak gaat het ons niet snel genoeg en nemen we het heft liever in eigen hand, dan staan wij met ons oordeel klaar en verdelen wij de mensheid gelijk in goede en in slechte mensen.
Geduld en tot tien tellen is echter op de lange duur het beste. Het is terecht uit beschavingsoogpunt, het is terecht uit humanitair oogpunt en het is terecht uit Bijbels oogpunt. Dat leren de schriftlezingen van vandaag ons tenminste. Die spreken over het geduld en de mildheid van God. Over de ‘kans tot inkeer’ en over het onkruid dat samen met de tarwe mag opgroeien.
Mensen van alle tijden hebben God vaak voorgesteld als streng en straffend en wrekend. De auteur van het boek der wijsheid zag dat heel anders. God is bij hem mild en meevoelend, die met zachte hand zorg draagt voor allen en alles. Die geen onverbiddelijke, straffende God is, maar één die steeds kans tot inkeer biedt. En wij? Wij zouden volgens Hem ook zo moeten zijn: vriendelijk en menslievend als God zelf.
Jezus verwijst in de parabel van het onkruid tussen de tarwe eveneens naar God en voegt daar aan toe dat oordelen in feite geen mensenwerk is. Want zolang wij hier op deze aarde zijn, schuilt er in ons zowel de zaaier van het goede zaad, maar ook de man die in de nacht stiekem onkruid uitzaait op de akker van een ander. En we lijken wel eens op de knechten die overijverig het onkruid het liefst onmiddellijk en direct tussen de tarwe uit willen wieden en soms hebben we ook wel eens iets van de heer van de oogst die zegt: ho, ho, kalmpjes aan, voorzichtig met de schoffel, denk alsjeblieft aan mijn tarwe!
We kunnen ons als we eerlijk zijn met hun allemaal identificeren. Want goed en kwaad zijn allebei in onszelf aanwezig. Veel van wat wij met de beste bedoelingen doen, heeft ook een schaduwkant. Het heeft vaak twee gezichten. Goed en kwaad zijn in onze wereld als een bord spaghetti met elkaar verbonden. Ze wisselen elkaar met de regelmaat van de klok af: goed en kwaad, succes en mislukking, vreugde en verdriet. Het is nooit helemaal wit of nooit helemaal zwart, het is vooral grijs. En daarom is geduld, is afstand en objectiviteit geboden.
Pleit dat ons vrij van verdere inspanningen om het kwaad te bestrijden? Nee, natuurlijk niet! Goed is goed en kwaad is kwaad. Het goede dient bevorderd te worden en het kwaad dient te worden tegengegaan. Verantwoording afleggen en vergelding. Dat geldt voor de daders achter het neerhalen van het vliegtuig in het groot, maar dat geldt ook voor mij en u in het klein. Maar nooit compleet uitwieden of op de brandstapel gooien! Er bestaat namelijk ook nog zoiets als een nieuwe kans geven. Dat is geen laksheid of onverschilligheid, maar man en paard durven noemen en toch ook geduld uitoefenen en ‘wachten tot de oogst’. Groeikansen geven aan het zaad. Want het goed en het kwaad schuilt ook in ons en pas als we dat weten en mensen zijn geworden met een hart zal God ons tot volmaaktheid brengen. Tot dat moment wacht God, de Heer van de oogst.
Amen
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING ZEVENTIENDE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 30 JULI 2017
(1 Kon. 3,5.7-12 en Mt. 13,44-52)(A)
Elke mens fantaseert wel eens wat hij zou doen als hij de hoofdprijs in de staatsloterij zou winnen. Wat zou hij doen als hij miljoenen euro’s wint? Ik denk dat ik als ik zo’n prijs zou winnen een mooi huis zou gaan kopen, een mooie BMW, ik ga ook zeker een keer lekker luxe op vakantie, ik deel wat geld uit aan familie en vrienden en ach, laat ik royaal zijn: ik geef ook een deel van de prijs aan de kerk. En u? Ik zou mij niet verbazen als u ongeveer hetzelfde zou doen. Het geeft tenslotte een prettig gevoel om lekker met geld te kunnen smijten.
Koning Salomo, in de eerste lezing, kreeg in een droom ook zo’n vraag voorgelegd. ‘Wat wilt u dat Ik u geef?’, werd hem gevraagd. Wat wilt u dat Ik u geef? Een lang leven, rijkdom, zorgeloos bestaan, het zijn de dingen waar wij zo voor zouden tekenen, maar Salomo kiest heel iets anders. Hij is op zoek naar wat hij als onervaren koning denkt het meest nodig te hebben: een luisterend hart, inzicht om wijze en verstandige beslissingen te kunnen nemen. Dus geen geld of macht of mogelijkheid om de ander een kopje kleiner te maken, maar een opmerkzame geest om onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad. Menigeen verklaart hem echt voor gek.
We hebben het de afgelopen weken steeds gehad over het rijk der hemelen, over het rijk Gods. En uit de parabels die we hebben gehoord, hebben we geleerd, dat het daarin gaat om geduld en om langzame groei. Het hoefde allemaal niet in één klap, maar mag langzaam groeien. Het onkruid mag tussen de tarwe opgroeien en we weten bij voorbaat al dat niet alles vrucht zal dragen; er valt ook veel op de weg en tussen de distels. Maar dat alles geeft ons stervelingen tenminste wel een beetje uitstel. We moeten ons best doen, maar als het nu nog niet helemaal lukt, dan lukt het morgen misschien wel. En datgene wat wel zal lukken zal honderdvoudig vrucht dragen. Zoveel is zeker.
Vandaag wordt daar een nieuw accent aan toegevoegd. Namelijk dat als het moment van dat rijk Gods zich eenmaal voordoet, dat je dan wel direct moet toehappen, dat je dan wel onmiddellijk tot actie moet overgaan. Vandaar die man op de akker: zonder uitstel koopt hij de akker, zonder aarzelen geeft hij alles prijs om de schat die hij in de akker gevonden heeft te bemachtigen. En de koopman die alles verkocht wat hij bezat om die ene parel te kunnen kopen. Beiden doen iets ongehoords, iets radicaal nieuws. En dat wordt door Jezus hier een juiste beslissing genoemd.
Maar om zo’n juiste beslissing te kunnen nemen is dus wel wijsheid nodig. Het vermogen om onderscheid te kunnen maken, het vermogen om in de wirwar van de dingen de juiste beslissing te kunnen nemen. Een wijsheid als die van bijvoorbeeld de vissers uit de derde parabel die wij hoorden: zij zoeken de goede vissen uit en werpen de slechte weg. Het lijkt simpel maar dat is het niet.
De parabels in de evangelielezing gaan over het koninkrijk van God. En daarvan weten we dat dat enkel werkelijkheid kan worden als mensen er zich met hart en ziel voor inzetten. Soms betekent dat: ongehoorde dingen doen, verrassend radicaal andere wegen inslaan. Het kan ook heel veel kosten – zie de kooplui in de eerste twee parabels. Soms betekent het ook: gewoon je plicht doen, tot aan je enkels in de modder staan en dan om wijsheid bidden dat je de juiste beslissing neemt – zie de vissers in de derde parabel. En dat is ook niet altijd makkelijk.
Maar het kan wel. Het is mogelijk dat een snelle jongen met een vorstelijk salaris, een riant huis en een droom van een leasebak op zekere dag bij zichzelf gaat afvragen: is dit nu alles in het leven? Is dit nu wat ik wil met mijn leven? En dat hij dan de beslissing neemt om tweemaal in de week een avond als vrijwilliger onder demente bejaarden te gaan werken. Het kan zomaar. En zo zijn er voor iedereen mogelijkheden en manieren en kansen om aan die betere wereld te werken en nu eens niet achter nog meer geld en macht aan te jagen. En tien tegen een dat er dan een hele wereld aan menselijkheid en liefde opengaat. Hadden wij allemaal maar die wijsheid om dat in te zien.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING EENENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 27 AUGUSTUS 2017
(Jes. 22,19-23 en Mt. 16,13-20)(A)
Voor mij is de uitspraak van Petrus ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’ een van de meest ontroerende uitspraken in de Bijbel. Petrus was zo vol van Jezus, hij was zo onder de indruk dat hij deze ongehoorde uitspraak deed. Letterlijk ongehoord omdat nog nooit iemand van het joodse volk een mens God had genoemd. Wat de omstanders en anderen zeiden dat Hij Johannes de Doper, Jeremia of Elia was, was op zich al heel wat, maar niet zo opmerkelijk als wat Simon ervan maakte. Dat de Messias, de Christus, moest komen dat geloofde iedereen in Israël. Maar Jezus de titel geven van Messias en Hem dan ook nog ‘Zoon van de levende God’ noemen, stijgt overal bovenuit. Een bovenmenselijke uitspraak van Simon. Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God. Ik herhaal het nogmaals met nadruk.
Simon deed een bovenmenselijke uitspraak. Was Simon dan zo bovenmenselijk? Wist hij zelf wel wat hij zei? Aan de ene kant wel: hij wilde hiermee Jezus echt als zijn leider, als zijn Messias belijden. Maar aan de andere kant ook weer niet: hij had nog niet echt een beeld wat het betekende om Jezus te volgen, zo weigerde hij het lijden van Jezus te aanvaarden en toonde hij zijn gebrek aan vertrouwen in het verhaal van het lopen over het water. Al met al een heel dubbel beeld dus.
Toeval of niet, maar Petrus staat vandaag centraal in de lezingen. We lazen het verhaal van de belijdenis van Petrus en over sleutels en over een steenrots. Drie kernbegrippen die ook nu nog van invloed zijn op het Petrusambt, het pausambt. Op de vraag van Jezus: ‘Maar gij, wie zeg gij dat Ik ben?’ antwoordde Simon Petrus met heel zijn hart: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’. Hoe kwam Simon nu tot die uitspraak? De vraag was immers al meerdere keren gesteld en beantwoord. Wie is die Jezus, die duivels uitdrijft, zieken geneest en aan de elementen van weer en wind zijn wil oplegt? ‘Wat is dat toch voor iemand, dat zelfs de wind en de zee naar Hem luisteren?. En: ‘Waar heeft Hij die wijsheid en machtige daden vandaan? Dat is toch de zoon van de timmerman?’. Ja, wat is dat toch voor iemand? Ongetwijfeld hebben de leerlingen ook met deze vraag geworsteld. Maar soms moet je niet worstelen en piekeren, maar gewoon doen. Gewoon de Geest zijn werking laten doen!
Niet alleen met het verstand werken, maar ook met het hart, met de ogen van het hart. En zo deed Simon Petrus vandaag. Hij keek naar Jezus met de ogen van zijn hart, en daardoor zag hij méér in Jezus dan wat er oppervlakkig te zien was. In Jezus zag hij God zelf aan het werk en daarom noemde hij Hem de Messias, de Zoon van de levende God. Maar op hetzelfde moment was God ook in het hart van Petrus aan het werk: ‘Het is de hemelse Vader die u dit geopenbaard heeft’, zei Jezus. En daarna gebeurde er iets heel opmerkelijks, want Jezus noemde deze Simon bar Jona, deze zoon van Jona, nu opeens ‘Petrus’, dat is de Griekse vertaling van het Arameese kefa ‘kei’, ‘rots’. Petrus is dus een bijnaam voor Simon, de zoon van Jona. Was Petrus dan echt zo’n rots, zo’n kei? Koos Jezus hem vanwege zijn vooropleiding, zijn voorbeeldige levenswandel?
Neen, want nog in hetzelfde hoofdstuk van Matteüs zal Jezus hem zeggen: ‘Weg daar, achter Mij, satan. Je bent een struikelblok voor Mij!’. Koos Jezus hem dan omdat hij zo alert was? Neen, want toen de autoriteiten Jezus gevangen lieten nemen, deed hij een dutje onder een olijfboom. Dan vanwege zijn trouw wellicht? Ook daarom helaas niet, want toen Petrus op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester herkend werd als één van Jezus’ volgelingen, zei hij tot driemaal toe: ‘Ik ken die Man niet! Een laffe daad! Precies het tegenovergestelde van wat we hem vandaag in het evangelie hoorden zeggen: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’.
Jezus koos Petrus enkel en alleen vanwege zijn geloof. En dat is dan nog niet eens zijn eigen verdienste. Het komt van de Vader in de hemel. ‘Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jona, want niet het vlees en bloed hebben u dit geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemel is’.
Jezus wilde dus ondanks alles, ondanks alles wat wij zojuist weer even hebben opgenoemd op deze mens ‘zijn kerk bouwen’. En in het Lucasevangelie zegt Jezus zelfs nog tot Petrus: ‘Als je eenmaal tot inkeer bent gekomen, sterk dan op jouw beurt je broeders’. (Lc. 22,32). Petrus was dus geen superman, maar een mens van vlees en bloed, met geloof en twijfel in zijn hart, die zijn weg ging met vallen en opstaan. Maar toch kreeg deze Petrus en zijn opvolgers, de pausen en bisschoppen, de sleutels van het rijk der hemelen, de sleutels om te openen en te sluiten. De macht om te binden en te ontbinden. Dat betekent veroordelen of vrijspreken, beslissen of iemand erbij hoort of niet, maar vooral om de mensen te bevrijden van kwaad en lijden. En de mensen bevestigen en sterken in het geloof opdat zij net als Petrus uit heel hun hart op de vraag van Jezus: ‘En jij, wie zeg jij dat Ik ben?’ mogen antwoorden: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING TWEEENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 3 SEPTEMBER 2017
(Jer. 20,7-9 en Mt. 16,21-27)(A)
Vorige week klonk het nog zo mooi: de woorden van Simon Petrus ‘Gij zijt Christus, de Zoon van de levende God’. Een prachtige geloofsbelijdenis die Petrus tot echte volgeling van Jezus maakte. Maar hij was nog niet uitgesproken, de inkt was bij wijze van spreken nog niet droog of er ontstond al een stekelige situatie toen Jezus tegen Petrus uitviel met de woorden ‘Ga weg, satan, terug!’. Daar zal Simon Petrus wel geschrokken van zijn. Zo’n uitbrander komt wel even aan. Nog maar pas heeft Petrus als eerste in Jezus de Messias, de Zoon van de levende God herkend, er is daarom door Jezus zalig geprezen en ‘steenrots van de kerk’ genoemd, maar nu wordt die steenrots steen des aanstoots en wordt hij door Jezus nota bene met dezelfde woorden terecht gewezen als de duivel in het bekoringsverhaal! Zo krijgt Petrus een flinke veeg uit de pan. ’Ga weg, satan, achter Mij!’. Jij mag Mij niet tegenhouden op mijn weg. Je moet achter Mij aankomen, dáár is de plaats voor wie Mij wil volgen. Achter Mij aankomen! Ja, maar dat achter Mij aankomen zou dan wel betekenen dat hij zou moeten aanvaarden dat zijn Meester zou lijden en sterven. Wie ziet daar nou naar uit?
Wie ziet er naar uit om al zijn zekerheden en om alles wat hem dierbaar is los te laten? Niemand toch. Daar hebben we tot op het laatste moment van ons leven moeite mee. Om afscheid te nemen van onze dierbaren? Om ons levenswerk over te dragen aan anderen? Om onze bezittingen over te dragen? We zijn er allemaal op een of andere manier aan gehecht. We houden ook allemaal hardnekkig vast aan vaste patronen en we leven vanuit onze verwachtingen. En als die vaste patronen worden doorbroken of als wij in onze verwachtingen worden teleurgesteld, ja, dan is er verdriet, dan is er teleurstelling, dan valt het tegen, dan raken wij in de war. En deze verwarring had Petrus toen hij doorkreeg wat Jezus zou overkomen. Hij was verbijsterd: ‘Dit verhoede God, Heer! Zo iets mag U nooit overkomen!’. Maar het zou wel gebeuren. Het moest ook zo gebeuren!
Ja, en dat moeten daarvan aanvaarden, accepteren is moeilijk. Dat vraagt geestelijke lenigheid, dat vraagt openheid en ontvankelijkheid: dat je kunt zeggen ‘Niet zoals Ik wil, maar zoals Gij wilt’. Dat vraagt ook om vertrouwen en proberen te ontdekken wat God met jou wil. Veel roepingsgeschiedenissen verlopen ook zo, en ik kan zeggen die van mij ook: uiteindelijk vertrouw je erop dat je de stap maar moet wagen en dat je je verwachtingen die je over je leven hebt op een of andere manier maar moet loslaten en kijken wat ervoor in de plaats komt. Ook ik had als 20-jarige het idee van carrière maken, trouwen en kinderen krijgen, maar mijn leven liep anders, er gebeurden andere dingen en uiteindelijk kom je tot het inzicht dat God misschien wel dit van mij vraagt….
Gods wil volgen is een levenslang project. Ook voor mij. Het is dus geen kwestie om dat even door te hebben en klaar is kees. Het is een levenslange worsteling. Ook Jezus worstelde ermee in de Hof van Olijven. En in de eerste lezing hoorden we hoe de profeet Jeremia door teleurstellingen en tegenslagen en tegenwerking niets meer van God wil weten. Hij was het helemaal zat.
Maar we hoorden ook hoe hij merkte dat God toch sterker was dan hijzelf. Dat er een kracht in hem werkzaam was die sterker was dan hij. Hij doet alle moeite om die kracht in bedwang te houden en uit te schakelen. Hij probeert het weg te redeneren. Maar dat lukte niet. Profeet zijn valt hem zwaar, maar hij kan niet anders!
Jezus spreekt ook over de lastige kanten van het volgeling zijn. Wie Hem wil volgen, moet ook zijn kruis opnemen. Het lijden van jezelf of anderen, problemen, grote uitdagingen niet uit de weg gaan, maar ze een plaats geven in je leven. Het gaat dus niet om maar blij te zijn met de ellende in je eigen of in andermans leven, maar om toch te blijven proberen er mee te leren om te gaan. Om te blijven proberen om met die chronische pijn, met die uitzichtloze ziekte of met dat vreselijke verdriet om te leren gaan. Die pijn, dat verdriet en gemis aanvaarden als deel van je leven en proberen te vertrouwen op Gods aanwezigheid en hulp.
Petrus vergat in zijn emotionaliteit een ding: namelijk dat Jezus in diezelfde zin ook sprak over zijn verrijzenis. Maar het geloof daarin geeft al ons lijden uitzicht op een groter geluk. In het hiernamaals zeker, maar dit geluk kun je ook hier en nu vinden als je als mens erin slaagt om macht en aanzien, bezit en uiterlijke schijn daadwerkelijk los te laten, je eigen zekerheden echt los kunt laten en je open kunt stellen voor wat er op je pad komt aan echte vriendschap en verbondenheid, aan stilte en gebed, aan muziek en kunst en literatuur. Ja, als je dat kunt, zul je ook nu al geluk vinden.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING DRIEENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 10 SEPTEMBER 2017
(Ez. 33,7-9 en Mt. 18,15-20)(A)
Wij hebben hier een dak boven ons hoofd. Een dak van een gebouw waar wij ons in december al meer dan dertig jaar kunnen oefenen in het omgaan met elkaar. We hebben hier dus een oefenplaats, een werkplaats om te oefenen in het gebod van de liefde. We weten dat dat gebod voor Jezus het belangrijkste gebod is. Van God en de naaste houden als van jezelf.
Vandaag (gisteren) hebben wij, dat wil zeggen alle gebruikers van de Lichtboog, open huis gehouden. Via een DVD-opname, zelfgebakken cake en taart, kooroptredens van verschillende koorgroepjes en een prachtig concert van twee dames van de PKN, hebben wij onszelf gepresenteerd als vriendelijk, gastvrij en bescheiden. We hebben ons beste beentje voor gezet, zullen we maar zeggen. Nou hoeven we geen groot geleerde te zijn om te weten dat het er in een kerk als deze wel eens spannend aan toe gaat. Overal is wel eens wat, zullen we maar zeggen, dus ook hier. Daarom blijft het een uitdaging netjes en vriendelijk met elkaar om te gaan. Het omgaan met die uitdaging is eigenlijk het thema van dit weekend. Hoe gaan wij met elkaar om?
U moet zich voorstellen dat het evangelie dat wij zojuist gehoord hebben speelt tegen de achtergrond van een hele jonge christelijke gemeente. Vol enthousiasme begonnen, maar na een tijdje begonnen de irritaties toe te nemen en ontstonden er conflicten. Heel herkenbaar! ‘Wat nu?’, was de vraag. En toen herinnerde men zich woorden van Jezus over men met dit soort spannende en vervelende situaties moest omgaan. En hoe Hij hen duidelijk probeerde te maken dat zij hun best moesten doen om de dwalende broeder met alle middelen te redden.
Dat betekende om te beginnen dat het doel nooit mag zijn dat iemand de grond in geboord wordt. Iemand de grond in boren is een koud kunstje. Het is voor veel mensen helemaal niet moeilijk om iemand alle hoeken van een kamer te laten zien, die persoon bont en blauw te slaan en te kleineren. Maar wat je daarmee oogst is wrok, wraak, rancune en nieuwe agressie. En dat is funest voor je gemeenschap. Kortom allemaal ellende. Neen, de gemeenschap van Jezus moet iemand alleen maar met respect en liefde aanspreken over zijn gedrag. En dan moet het bedoeling zijn dat iemand daar een beter mens van zal worden. Hij of zij moet van de kritiek die hij hoort een beter en gelukkiger mens worden. Maar een mens kan alleen maar beter en gelukkiger worden als hem of haar ook de misstappen vergeven worden! Dus vergeving is even belangrijk als berouw en bekering.
En in welke volgorde staan deze twee? Wat komt eerder vergeving of bekering? Het is een soort kip of ei discussie. Afgaande op de parabel van de Verloren Zoon zou ik zeggen dat de vergeving van de vader er al was voor de (halfbakken) bekering van zijn jongste zoon. Dat zou dus ook een grondeigenschap van een christelijke gemeenschap en een christelijk persoon moeten zijn: de vergeving van je broeder gaat vooraf aan zijn bekering en berouw. En wat er dan gebeurt is niet te beschrijven. Dat is nieuw leven, dat is een nieuwe kans op leven. Als wij dus elkaar zonder restricties weten te vergeven dan ontstaat er nieuw leven. Een nieuwe schepping kan dan ontkiemen. En dan lijken we werkelijk op Diegene die ons geschapen heeft.
Een christelijke gemeenschap, groot of klein, moet dus per definitie bestaan uit mensen die op elkaar betrokken zijn. Betrokken op wat er gebeurt of gebeurd is in ieders leven, maar ook betrokken op elkaars geloof. Geloven kun je niet alleen, al denken veel mensen dat heden ten dagen wel. Je hebt mensen nodig om je geloof aan te spiegelen, om je geloof mee te beleven en het te verdiepen. Maar ook om te voorkomen dat je op de solotoer gaat, dus dat je afdwaalt in geloof en zeden. En mocht dat toch eens gebeuren, dan is er die betrokken gemeenschap die jou weer terug wil halen. Met liefde en respect.
En juist liefde en respect zijn de twee dingen die bepalen hoe mensen met elkaar omgaan. En daar gaat ook een geweldige kracht vanuit. In het verleden helaas heel vaak een kracht van geweld of intimidatie. Door schade en schande wijs geworden is het nu hopelijk een zachte kracht die de Kerk doet groeien en die haar ook nu een authentieke invloed kan geven op de maatschappij om haar heen.
Meer dan eens is het gebeurd dat er vanuit de christelijke geloofsgemeenschappen bevlogen mensen zijn opgestaan om misstanden in onze maatschappij aan de orde te stellen. Denk maar eens aan de ziekenverpleging of aan het onderwijs vroeger en de asielopvang en armenzorg nu. Veel initiatieven op dat vlak kwamen en komen uit de hoek van de kerken. Kerken signaleerden onrecht en probeerden daar vanuit hun christelijke geloof wat aan te doen. En als dat gebeurt, wil God niets liever dan daar met zijn Geest bij aanwezig zijn. Wij kunnen dat helpen te laten gebeuren door die zachte kracht van de naastenliefde in praktijk te brengen. Door trouw te zijn aan onze naaste, door ons in te zetten voor een ander, door biddend en samenkomend te luisteren naar wat de Geest ons ingeeft en door zo nu en dan misschien ook eens zaken met de mantel der liefde te bedekken. Maar soms ook door onze nek uit te steken en man en paard te noemen; niet om te beschadigen, maar juist om te helen. Ja, om een nieuwe schepping te beginnen.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING VIERENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 17 SEPTEMBER 2017
Jezus Sir. 27,30-28,7 en Mt. 18,21-35)(A)
‘Behandel de mensen zoals je zelf ook behandeld zou willen worden’. In de lezingen van deze zondag wordt de vinger op een bijzonder zwakke plek gelegd: het gaat over onze vergevingsgezindheid. We horen de gelijkenis van de knecht die niet vergeven wil. Zonder deze bereidheid om te vergeven is er eigenlijk geen menselijke samenleving mogelijk en is er zeker geen navolging van Jezus mogelijk. Maar we weten allemaal dat we ook wel eens bekoord worden door het tegenovergestelde. Hoe vaak denken we niet: ‘Dat zal ik hem betaald zetten’, of ‘Dat vergeet ik nooit’. Of ‘Nu is bij mij de maat vol’. En toch wil Jezus dat wij in onze soms duistere gedachten barmhartig zijn, omdat God ook barmhartig is.
En zoals ze vaak komen we vandaag ook weer de figuur van Petrus tegen. Petrus wist heel goed dat Jezus de deugd van de vergevingsgezindheid hoog in het vaandel had staan. Daarom dat zeven maal een medemens vergeven hem al heel wat leek. Zeven is immers een heilig getal, een getal van volheid. En dan zegt Jezus: niet zeven maal, maar zeventig maal zeven maal moeten jullie elkaar vergeven. Vierhonderdnegentig keer een ander vergeven. Dat is toch niet te overzien. Je bent zo de tel kwijt, want er valt nogal wat te vergeven, wil er van het koninkrijk Gods iets terechtkomen in je relatie, in je gezin, in je familie, in je land en overal waar mensen wonen. En dat is nu juist ook de bedoeling: dat mensen de tel kwijt raken. Want vergeven is verplicht en rekenen en tellen niet! Opportunisme, berekeningen, vereffeningen: ze zijn allemaal uit den boze. Aan je goedheid mogen geen grenzen worden gesteld.
En om dat heel begrijpelijk te maken, vertelt Jezus het verhaal van de heer die zijn dienaar een schuld van tienduizend talenten kwijtscheldt. Een ondenkbaar grote schuld, want één talent komt neer op zesduizend denariën, en zesduizend denariën zijn zesduizend daglonen. Je moet dus twintig jaar werken voor je zoveel verdiend hebt. Maar met zijn schuld van tienduizend talenten heeft de knecht zich dus een schuld van zestig miljoen daglonen op zijn nek gehaald, en dat is natuurlijk helemaal ondenkbaar, want dat komt neer op tweehonderdduizend jaar werken. U bent misschien ondertussen begonnen met mij na te rekenen, maar dat is helemaal niet de bedoeling. Dit verhaal wil ons alleen iets zeggen over Gods eindeloze, grenzenloze barmhartigheid. Alleen de eindeloos barmhartige God kan een onvoorstelbare menselijke schuld kwijtschelden.
Kunnen vergeven, daar komt het dus op aan. Dat leert Jezus ons trouwens ook in het gebed dat Hij ons gegeven heeft. ‘Vergeef ons onze schulden zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren’, bidden wij in het Onze Vader. Wij worden dus opgeroepen onze menselijke, benepen, karige en bekrompen maat waarmee we elkaar om de oren slaan los te laten en voortaan een grenzenloze maat te hanteren.
Maar vergeven … ik denk dat we allemaal weten dat dit niet altijd gemakkelijk is. We worden allemaal wel eens gekwetst, beledigd of bedrogen. Iets dat echt pijn doet en diepe wonden slaat. Ons in het hart raakt. En het kwaad gaat ook niet alleen over dingen die onszelf treffen, maar die de mensheid treffen. Het nazisme dat miljoenen mensen vermoordde, het communisme, het moordende islamterrorisme, de mensensmokkelaars die alleen maar aan geld denken en niet aan mensenlevens, de talloze wrede en corrupte machthebbers die hun volk bestelen. Er was en er is zoveel kwaad in de wereld dat echt onvergeeflijk is, en dat ook niet vergeven kan worden omdat er geen berouw en geen erkenning van schuld is, integendeel. Er is zoveel kwaad, dat gaat ons voorstellingsvermogen te boven en ons hart is te klein om dat te kunnen vergeven. Laten wij het oordeel daarover dan ook maar over aan de grenzenloos barmhartige God.
Maar wat wel binnen ons bereik ligt, dat is wat Jezus ons met deze parabel duidelijk wil maken, namelijk dat wij vergeven wat óns wordt aangedaan. Dat we het dan niet zoeken in vergelding, in onrecht met onrecht bestrijden. En dat we het dan niet zoeken in oppervlakkigheid: zo van ‘Zand erover. Niet meer over praten’, maar het ondertussen wel onderhuids laten voortwoekeren. Neen, Jezus zegt: eigenlijk is er maar één weg: de weg van de echte vergeving. Het is niet de makkelijkste weg, maar wel de meest vruchtbare. Want door vergeving verandert de duisternis in licht, worden vijanden vrienden. Vergeven belet het kwaad zijn vernietigende, ondermijnende werk te doen.
Wij leven allemaal van Gods grenzenloze barmhartigheid. Dat is duidelijk Als Hij zou gaan letten op de manier waarop mensen met elkaar omgaan, wie zou dan nog rechtop kunnen blijven staan? Maar bij Hem is genade en vergeving als wij ook genadige mensen willen zijn en vergeving willen schenken aan hen die bij ons in het krijt staan.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING VIJFENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 24 SEPTEMBER 2017
(Jes. 55,6-9 en Mt. 20,1-16a)(A)
Afgelopen dinsdag was het weer Prinsjesdag. Na jaren van harde bezuinigingen en loonmatiging is de crisis voorbij en mag er weer geld worden uitgegeven. En voor het eerst sinds jaren mogen de lonen weer omhoog. Sterker nog: ze moeten omhoog om de toegenomen welvaart wat eerlijker onder de mensen te verdelen. De bedrijven maken vaak vette winsten die over het algemeen in de zakken van de ondernemers en beleggers terechtkomen. Nu zouden ook de werkenden ervan moeten gaan profiteren. Wel zo sociaal, zou je zeggen.
Asociaal lijkt het er daarom aan toe te gaan in die weerbarstige parabel over de arbeiders in de wijngaard die wij zojuist hoorden. Het lijkt wel of het evangelie sociale onrechtvaardigheid predikt waarbij de grootgrondbezitter of ondernemer kan doen wat hem goeddunkt, zonder zich aan wet of CAO gebonden te voelen. Want het is toch onbegrijpelijk dat zij die maar één uur hebben gewerkt evenveel krijgen als zij die twaalf uur hebben moeten beulen. Maar toch lijkt het zo hier te staan. Maar wat is er dus aan de hand?
Een wijnbouwer wil zijn oogst binnenhalen. En dat moet heel snel gebeuren, want vanavond gaat het regenen. Dus al bij het ochtendgloren gaat hij naar het plein waar de dagloners staan. Dagloner zijn is een onzeker bestaan. Het zijn de flexwerkers met het nul-uren contract van deze tijd. Kwetsbaar en daardoor bescherming behoevend. En dat krijgen ze ook in de Bijbel, want ‘Wat een dagloner verdient, mag u niet vasthouden tot de volgende ochtend’ staat er in Leviticus. Je zou dus kunnen zeggen: boter bij de vis. En dus beginnen ze vroeg, de dag is lang, maar de oogst is groter, het werk meer dan zij aankunnen. Dus gaat hij weer naar het plein en werft nog meer mensen. En dat gaat een paar keer zo door. Zelfs tot vlak voordat de avond valt, de tijd dringt, want donkere wolken pakken zich samen.
Heeft de wijngaardenier ’s morgens alleen de beste krachten uitgekozen? Sterk en gezond, bomen van kerels. Daarover lezen we niets. En wie heeft hij toen laten staan: de ouderen, de WAO’ers, de invaliden of de asielzoekers? Of had hij die op het laatst toch nog nodig: de zwakken, de kneusjes? Of heeft de wijngaardenier ’s morgens alle arbeiders die er waren ingehuurd? En hadden degenen die hij later vond zich alleen maar verslapen? Er lijkt hoe dan ook meer activiteit uit te gaan van de landheer dan van zijn dagloners. Van hem wordt verteld dat hij hen ziet, zoekt, vindt, aanspreekt, stuurt. Daarbij vergeleken staan de dagloners er maar passief bij: tot driemaal toe wordt vermeld dat ze op de markt ‘staan’. En wat ook opvalt is dat de wijngaardenier niet op zoek is naar bepaalde arbeiders. Hij stelt geen enkele vraag naar hun kwaliteiten, hun staat van dienst of hun cv. Hij ziet, zoekt en vindt ze allemaal ongeacht wie ze zijn.
Maar ondertussen slaan degenen die vanaf ’s morgens vroeg het werk hebben verzet, zichzelf hoger aan dan zij die er op het laatst bij kwamen. De eersten hebben de oudste rechten. De jonkies komen nog maar net kijken, dat soort taal. En dan komt het moment van afrekening. Die er het laatst bij zijn gekomen en maar één uur hebben gewerkt, krijgen elk één denarie. Zij die een halve dag gewerkt hebben, eveneens. En de harde werkers van het eerste uur, die van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, met de blaren in hun handen en de vermoeidheid in hun botten, krijgen ook één denarie, en niets extra’s. Het is om razend van te worden.
Blijkbaar heeft de landheer alleen denaries om uit te betalen. Heeft hij niet kleiner en geeft iedereen evenveel.
Het is dus niet een soortement prestatiebeloning dat wordt gehanteerd. Neen, ieder ontvangt evenveel. Het is duidelijk dat geen vakbond daarmee akkoord zal gaan.
Maar waar ging dit verhaal ook alweer over? Over het rijk Gods. En dat rijk Gods dat is nu juist de wereld op z’n kop! ‘Uw gedachten zijn nu eenmaal niet mijn gedachten, mijn wegen niet uw wegen’, hoorden we in de eerste lezing. God denkt en handelt anders dan wij, aardse stervelingen. Niet alleen uiterst rechtvaardig – Hij betaalt immers aan de werkers van het eerste uur het salaris dat Hij met hen was overeengekomen -, maar Hij is ook goed en grenzenloos barmhartig, en daarom geeft Hij aan de laatsten hetzelfde als aan de eersten.
Gods gerechtigheid is dan ook geen gecalculeerde, uitgebalanceerde vorm van gerechtigheid of rechtvaardigheid. Eén waarbij alles tot in drie cijfers achter de komma verantwoord is, maar een waarbij alles gratis, voor niets is. Denk aan de parabel van de verloren zoon. En denk aan de parabel die wij vandaag gehoord hebben. Hierin wordt helder gemaakt hoe God met ons omgaat. En daaruit mogen we concluderen dat God van ons allemaal evenveel houdt, niet omdat wij zo hard werken en alles zo goed voor elkaar hebben en vast en zeker bij de werkers van het eerste uur horen, maar zomaar, zoals ouders van hun kinderen kunnen houden, niet omdat ze hard werken, maar zomaar. Ouders kunnen zelfs een voorliefde hebben voor een kind dat helemaal niet in staat is om te werken. Bij God is dat nog veel meer het geval. Dat bedoelde Jezus met deze parabel: bij God geldt genade, niet verdienste. Hij geeft ons geschenken, geen loon. En die geeft Hij aan zowel de mensen van het eerste uur als aan hen die op het nippertje gekomen zijn.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING ZESENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 1 OKTOBER 2017
(Ez.18,25-28 en Mt. 21,28-32)(A)
Rebecca Bitrus uit Nigeria werd ontvoerd door Boko Haram en maakte de meest gruwelijke dingen mee. “Toen ze Allahu akbar riepen, bad ik in mijn hart: Jezus redt me”. Ze verloor haar zoontje en werd zwanger na talrijke verkrachtingen. “Maar ik heb de terroristen vergeven”, getuigt ze.
Wat we zojuist hoorden over wat Rebecca is overkomen, overkomt miljoenen mensen, miljoenen vrouwen, kinderen en mannen. Hoe ze door geweld worden getroffen en hoe hun rechten worden geschaad. Wat minder vaak voorkomt is het feit dat Rebecca haar verkrachters en de moordenaars van haar zoontje kon vergeven. Dat zij dat op kon brengen gaat ons voorstellingsvermogen te boven. Je zou haat en wraak verwachten, maar zij kwam met vergeving en liefde.
‘Wie doet de wil van de Vader?’, is de centrale vraag dit weekend. We hoorden het Jezus zeggen. Maar wat is dat eigenlijk Gods wil doen? In grote lijnen: ons houden aan Gods geboden en aan de woorden van Jezus en aan wat de Kerk in de loop van de eeuwen heeft opgeschreven. Dat begrijpen we allemaal best waar het bijvoorbeeld gaat over het vijfde gebod ‘Gij zult niet doden’. Maar het derde gebod, het gebod over de heiliging van de dag des Heren, wordt voor de meeste moderne mensen al lastig op zondagochtend, zij blijven liever dan uitslapen of komen alleen als er iets gebeurt dat hen aanspreekt.
Maar pas echt moeilijk wordt het ‘doen van de wil van de Vader’ als het niet persé gaat over het wel of niet onderhouden van de geboden, maar over het omgaan met bepaalde situaties. Iemand aan wie we eigenlijk niets verplicht zijn, of die we maar vaag kennen of waar we misschien ook wel een beetje hekel aan hebben, die doet wel een beroep op mij: een zieke die vraagt om of ik wat boodschappen voor hem of haar wil meenemen, of iemand die hulp nodig heeft bij het invullen van formulieren? Je hebt er misschien niet altijd zin in, maar misschien denk je dan toch ook aan de woorden van Jezus: ‘Alles wat je aan de minsten der Mijnen hebt gedaan, heb je aan Mij gedaan’.
Het doen van de wil van de Vader. Hoe doe je dat? Hoe weet je dat? Het kan zich ongewild en ongevraagd uiten in hoe je omgaat met tegenslag of hoe je, zoals Rebecca, omgaat met verschrikkelijk onrecht. Er kunnen zich dingen in ons leven voordoen die werkelijk verschrikkelijk zijn, afschuwelijk zijn. Een dodelijke ziekte, dement worden, alles wat je dierbaar is verliezen, of zoals Rebecca ontvoerd worden en verkracht worden. Wie wordt er dan niet opstandig? Wie geeft dan niet de schuld aan de wereld, aan de mensheid, aan mannen of aan God? Bekijk het maar, zeggen we dan. Of haat en wraak, is dan ons antwoord. Geloof in God, dat wordt als het er al was, zeer op de proef gesteld. Waar is die God, die zegt dat Hij van ons houdt? Waarom grijpt Hij niet in en waarom redt Hij mij niet uit deze ellende? En wat er ook gebeurt, je wordt niet gered. God is in geen velden of wegen te zien.
Maar er is er een die wel te zien is, te ontmoeten is en in herinnering te roepen is. Een die mens was zoals wij en die alles aan ellende, aan pijn en verraad, aan lijden en dood meegemaakt heeft, beleefd heeft, ervaren heeft, een die weet wat lijden is en die de dood heeft gezien. En dat is Jezus! Hem kunnen en moeten we altijd in herinnering roepen, zoals Rebecca dat deed toen ze door Bolo Haram gevangen werd gehouden, en zoals de Indiase priester dat deed toen hij in Jemen gevangen werd gehouden en elke dag de woorden van de consecratie uitsprak terwijl hij geen brood en wijn had. Maar deze woorden en de aanwezigheid van Jezus in die woorden gaven Rebecca en die priester wel de kracht om de wil van de Vader te doen: en dat is liefde te doen en vergeven.
Jezus weet hoe moeilijk het leven soms is. In de Hof van Olijven liet Hij iets van zijn, voor ons herkenbare, wanhoop blijken toen Hij aanvoelde welke kant het op zou gaan: ‘Vader, laat deze beker aan Mij voorbijgaan’, bad Hij toen, maar uiteindelijk boog Hij het hoofd en zei: ‘Niet mijn, maar uw wil geschiede’. Hij durfde zijn leven in Gods hand te leggen.
Ten diepste is dat het doen van de wil van de Vader: je leven in zijn hand durven leggen. Dus alle pretenties, alle aanspraken, alle verwachtingen, alle logica loslaten en je klein maken voor God. Dat vraagt echt wel geestelijke groei om dat te kunnen doen. En dan, dan kun je ook het oordeel over de daden van een ander loslaten en in Gods hand leggen. Dan kun je ook vergeven, wat eigenlijk niet te vergeven is. En dat is niet een voorbeeld van psychische onderdanigheid, maar juist een teken van volwassenheid om te kunnen aanvaarden dat dingen soms nu eenmaal anders lopen. En wij kunnen dat als mensen leren van elkaar, hoe een medemens met tegenslag omgaat, maar wij kunnen dat vooral leren van het voorbeeld van Jezus. En dan niet alleen leren, maar vooral ook kracht ontvangen, in het bijzonder de kracht die Hij geeft door zijn lichaam en bloed.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING ACHTENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 15 OKTOBER 2017
(Jes. 25,6-10a en Mt. 22,1-14)(A)
In april van dit jaar nodigde Koning Willem Alexander Nederlanders uit, die net als hij op 27 april jaren waren en dit jaar een kroonjaar vierden. Het idee was om met hem een feestelijke maaltijd te houden op het Koninklijk Paleis in Amsterdam. Er was zeer veel belangstelling voor en er moest een loting gehouden worden om te bepalen wie er bij het koninklijk paar mochten aanzitten.
Uitgenodigd worden op een feestje: iedereen heeft dat graag, zeker als het gaat om zo’n bijzondere uitnodiging. Maar ook bij meer normale uitnodigingen is de reactie: ‘Ha, ze hebben toch aan mij gedacht, ze zijn me niet vergeten!’ En dat is belangrijk: dat we niet vergeten worden, dat iemand aan ons denkt. Want alleen dan is er een teken dat we erbij horen en meetellen.
De dankbaarheid om een uitnodiging is er duidelijk niet in de parabel die Jezus vandaag vertelt. De koning geeft een bruiloftsfeest voor zijn zoon, zijn dienaren nodigen honderden mensen uit, maar niemand wil komen. Ze hebben geen tijd of geen zin, en sommigen deinzen er zelfs niet voor terug om een moord te plegen. Het is duidelijk wie die koning is en welk feestmaal Hij geeft: het is God de Heer, en het feestmaal is dat Hij zijn Zoon naar de wereld zendt om zijn Koninkrijk van liefde en vrede te verkondigen en voor te leven. Maar het volk wil helemaal niets met zijn Zoon en zijn feestmaal te maken hebben, en daarom zendt Hij zijn dienaren er opnieuw op uit, deze keer naar de kruispunten van de wegen, waar ze zeker mensen zullen vinden die wél willen ingaan op zijn uitnodiging.
En als we ons dat verhaal vandaag proberen voor te stellen, dan kunnen we vermoeden welke mensen die dienaren op de kruispunten zullen aantreffen. Dat zijn de mensen die niet weten waar ze naartoe moeten. En mensen die de weg zijn kwijtgeraakt, en hopen dat ze met iemand kunnen meegaan die de weg wél kent. Of mensen die alle wegen willen gaan, maar daardoor ook niet weten welke kant ze op moeten gaan. Of mensen die afhankelijk zijn van de aandacht en de hulp van anderen. Precies deze mensen, deze onzekere mensen vol aarzeling en twijfel worden uitgenodigd door de dienaren van God onze Heer, want in zijn ogen vindt iedereen genade en is iedereen belangrijk.
Misschien zijn we ons daar niet direct van bewust, maar ook wij staan dikwijls op zo een kruispunt. Geen kruispunt op de weg, maar een kruispunt in ons leven, en soms weten ook wij niet waarheen of waar naartoe. We zijn onzeker, we hebben problemen in ons gezin, in onze relatie, op ons werk, in onze omgeving. We weten niet wat we moeten kiezen. We zijn wanhopig omdat alles tegenvalt, omdat we te maken hebben met ziekte en dood, omdat we overal alleen voor staan, omdat niemand zich om ons lijkt te bekommeren.
Wel, op zo’n kruispunt, op zo’n punt waar we geen uitkomst meer zien en waar we de weg niet meer vinden, komt God de Heer naar ons toe. Daar neemt Hij de sluier van verdriet en duisternis van ons af, en biedt Hij ons een heerlijk feestmaal aan in zijn Koninkrijk van liefde, van hoop, van vrede, van vertrouwen. Stelt u zich dat eens voor: zo’n Koninkrijk van liefde en vrede. Dat is dus een wereld zonder ruzie in het gezin, op straat, in de parochie, op het werk, gelijk waar. Een wereld zonder ongelijkheid, zonder mishandeling, zonder uitbuiting, zonder verraad. Een wereld zonder oorlog, zonder terrorisme, zonder machinegeweren en kernwapens, zonder mensenhandel, zonder vrouwen- en kindermisbruik, zonder maniakale geldwolven. Wat een heerlijke wereld zou dat zijn.
Dat is het feestmaal van de wereld waarop God de Heer ons uitnodigt: een wereld die een hemel is op aarde, als alle mensen meewerken aan de uitbouw ervan, als niet geld en geweld, maar liefde en vrede de drijfkracht zijn. Laten we dus vol vreugde ingaan op zijn uitnodiging om deel te nemen aan het feestmaal van zijn Koninkrijk van liefde en vrede, en laten we onze uiterste best doen om er een heerlijk feest van te maken.
God nodigt iedereen uit. ‘Slechten zowel als goeden’. Voor zijn maaltijd is geen loting als er te veel mensen willen komen. Maar je wordt niet automatisch gered, toegelaten, je moet het ook willen. Uitgenodigd en geroepen zijn, is geen vrijbrief om te zondingen. Zorg dus dat je er de juiste kleding voor hebt. En die kleding verwerf je door het evangelie te gaan verkondigen aan alle volken en door er naar te leven. Door elkaar te vergeven, naar elkaar om te zien, elkaar te kleden, eten en drinken te geven, elkaar te troosten, de zieken onder ons te bezoeken. Door te leven naar het evangelie, bekleden wij ons met Christus en zijn wij goed gekleed op zijn gastmaal.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING NEGENENTWINTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 22 OKTOBER 2017
(Jes. 45,1.4-6 en Mt. 22,15-21)(A)
Er worden snode plannen beraamd om Jezus in de val te lokken. Dat was ook wel te verwachten na alles wat de Schriftgeleerden en Farizeeën de afgelopen weken allemaal te horen hebben gekregen: de verhalen over de twee zonen, de misdadige wijnbouwers en de onwillige genodigden. Het was wel duidelijk voor wie die parabels bedoeld waren en dat zij dat niet over hun kant konden laten gaan. En vandaar dat zij Hem met een strikvraag te lijf gaan over belasting betalen aan de keizer.
Zou Jezus ‘nee’ antwoorden, dan zou Hij van belastingontduiking beschuldigd kunnen worden. Belasting betalen was tenslotte voor iedereen verplicht. Zou Hij zeggen: natuurlijk moet je aan de keizer belasting betalen, dan zou Hij ruzie krijgen met zijn eigen joodse achterban. Want de keizer is voor de Romeinen zélf een godheid die vereerd moet worden. En er is voor joden maar één God, de God van Israël! Dus welk antwoord Jezus ook geeft, het is nooit goed. Maar Jezus heeft hun door. En Hij confronteert hen met hun eigen huichelachtigheid: want wat hebben zij op zak? Geld van de keizer, nota bene met zijn kop erop! En dan is het voor Jezus rustig inkoppen: betaal je belasting maar aan die keizer waarvan je het geld op zak draagt, zegt Hij, als je God maar de plaats geeft die Hem toebehoort, namelijk de eerste plaats!
Wat Jezus dus doet is dat hij die twee bij elkaar brengt. Ons leven in de maatschappij en onze religieuze overtuiging, ons geloof in God, die moeten één geheel vormen. Er mag niet een verschil zijn tussen mij op zondag vroom in de kerk en de rest van de week een rotzak. We moeten als christen in de maatschappij leven. Christen zijn betekent dat we, bewust van onze verantwoordelijkheid voor God en voor de wereld, ook de verantwoordelijkheid voor de andere mens ernstig moeten nemen. We moeten ons als reactie op de secularisatie niet terugtrekken hier in dit gebouw, gezellig bij elkaar, maar juist de wereld in gaan en tegen de stroom in gaan. Gelukkig hebben we met paus Franciscus een paus die ons voortdurend hierover aanspreekt. Telkens prikkelt hij ons met vragen waar alleen een diaconaal antwoord van barmhartigheid, vergeving, liefde, zorg en omzien naar elkaar op moet en kan worden gegeven. Maar de vraag stellen is hem nog niet daadwerkelijk beantwoorden.
Dat is precies wat we vandaag, dus op Missiezondag, vieren: dat missionarissen, vrouwen zowel als mannen, door de eeuwen heen deze woorden van de Heer metterdaad wereldwijd verkondigd hebben. Ze waren niet de eersten die dat deden, nee, hun voorbeeld was Jezus. Hij is op de wereld gekomen om de Blijde Boodschap te verkondigen en voor te leven. De boodschap dat God liefde is, en dat alle mensen broers en zussen zijn, want allen zijn ze zijn kinderen. Daarom heeft Jezus zijn boodschap niet beperkt tot het joodse volk waartoe hijzelf behoorde. Nee, Hij trok ook naar andere volkeren, Hij was de eerste missionaris. Overal en aan iedereen, aan tollenaars en zondaars, aan zieken en melaatsen, aan rijken en armen, maar ook aan de Samaritaanse vrouw en de Romeinse honderdman verkondigde Hij het Goede Nieuws van de barmhartige God, Vader en Moeder van alle mensen, vol liefde en vrede.
Daarmee leert Hij ons ook wat missie is. Dat is handen en voeten geven aan God om onder alle mensen te komen. Dat is Gods hart vol liefde uitdragen. Dat is Gods ogen en oren zijn om te zien en te luisteren naar onze medemensen, zeker naar onze medemensen in nood. Dat is meebouwen aan Gods Rijk van liefde en vrede. Het is moeilijk een voorstelling te maken hoe de wereld eruit zou hebben gezien zonder missionarissen en zendelingen. Het is de vraag wat er dan verspreid zou zijn? Zou er dan liefde zijn verspreid? En verdraagzaamheid en rechtvaardigheid? Het is maar zeer de vraag. Hoogstwaarschijnlijk had je dan een wereld gehad die helemaal overheerst werd door heersers en wrede machthebbers, zoals we ze vandaag in zoveel landen ontmoeten. Landen waarin God, waarin Christus, waarin het christendom niet welkom is, waarin christenen en andersdenkenden vervolgd, uitgeroeid, uitgemoord worden. Een mensonwaardige wereld, die direct ingaat tegen het enige gebod dat Jezus ons heeft geleerd en voorgeleefd: Bemin God bovenal en uw naaste zoals uzelf.
Dat is de betekenis van missie en Missiezondag: dat we ons inzetten om dat ene gebod na te leven en het wereldwijd te ondersteunen. Dit jaar staat Burkina Faso daarbij centraal. Burkina Faso betekent: land van de oprechte mensen. Het is een van de armste landen ter wereld. Een groot deel van de bevolking leeft van de landbouw. En met name de regio’s die in de Sahelzone liggen, worden hard getroffen door klimaatveranderingen en droogteperiodes. Bij gebrek aan andere inkomstenbronnen wagen velen hun geluk in de illegale goudmijnen. En vooral meisjes en vrouwen hebben het zwaar: gedwongen huwelijken; beschuldigingen van hekserij. De katholieke kerk blijft niet aan de zijlijn staan, ofschoon ze maar 15 % van de bevolking uitmaakt. Ze organiseert onderwijs, bescherming en opvang en help vrouwen en meisjes, mannen en jongens om zelf de verantwoordelijkheid voor hun eigen leven op te pakken.
Het zou goed zijn als wij ons als kerkgemeenschap altijd met elkaar, met hen en met alle kerkgemeenschappen waar ook ter wereld verbonden zouden voelen. Christenen kunnen het verschil maken. Tal van projecten wereldwijd tonen dat aan. Met als resultaat dat er betere toekomstperspectieven zijn voor iedereen. Het is het doorgeven van Gods liefde en vrede. Waarlijk iets om heel dankbaar voor te zijn.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING DERTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 29 OKTOBER 2017
(Ex. 22,20-26 en Mt. 22,34-40)(A)
Voor u staat een trotse en gelukkige pastoor. Trots en gelukkig vanwege het feit dat onze St. Bonifatiusparochie in de loop van de jaren uitgegroeid is tot een geloofsgemeenschap bestaande uit mensen afkomstig uit praktisch alle landen van de wereld. Oost, West, Noord en Zuid, ze zijn hier allemaal vertegenwoordigd. En ze voelen zich, naar ik hoop, ook allemaal thuis. Want onze parochie is een huis voor iedereen! Iedere mens die gelooft dat Jezus Christus de Zoon van God is en dat Jezus voor onze zonden is gestorven en verrezen en die dat geloof wil vieren en beleven in eenheid met de bisschop van ons bisdom en met de bisschop van Rome, ja, ik hoop echt dat die mens zich ook daadwerkelijk thuis voelt in deze gemeenschap. Waar hij of zij ook vandaag komt, waar zijn wieg ook heeft gestaan, het maakt allemaal niets uit. Deze parochie is jouw parochie en jouw kerk. En de nieuwe kerk die wij gaan bouwen is dan ook de kerk van al diezelfde mensen. Wij zijn allemaal lid van dezelfde familie ongeacht de kleur van ons huidje.
Wat mij in deze verbaast en ergert is de toon en de aard van de discussies rond vreemdelingen en vluchtelingen. Het is meestal agressief en defensief en het staat in mijn ogen ook mijlenver af van onze joods-christelijke traditie, de traditie die de felste tegenstanders van de komst en aanwezigheid van vluchtelingen en vreemdelingen nu juist zeggen te willen beschermen. Niet toevallig wordt die discussie dan ook vooral gedomineerd door secularisten, door mensen die helemaal losgeraakt zijn van het christendom. Die de kerk en het geloof allang vaarwel hebben gezegd. Maar met het badwater hebben zij ook het kind weggespoeld en is er niets wezenlijks of niets positiefs voor in de plaats gekomen. En juist zij voelen zich bedreigd door mensen die wel een sterke identiteit hebben. En daar lopen zij dan tegen te hoop. Met onnodig veel polarisatie tot gevolg.
Want spreken de lezingen van dit weekend geen duidelijke taal? Het is toch zonneklaar dat de eerste lezing rept over het feit dat het joodse volk zelf ooit eens vreemdeling is geweest en dat hun God partij kiest voor de zwaksten en dat er omwille van deze twee feiten ook een plicht bestaat om solidair te zijn met de hulpbehoevende naaste, dus geen verre onbekende, maar de mens die hier midden onder ons leeft. In niet mis te verstane bewoordingen laat God zijn volk weten dat vreemdelingen goed behandeld moeten worden. ‘Vergeet niet dat jezelf ook ooit vreemdeling bent geweest in Egypte’, zegt God. ’Doe vreemdelingen in je eigen land daarom recht, want Ik heb medelijden met hen. Wil je verzekerd zijn van mijn liefde’, zegt God, ‘probeer je dan te verplaatsen in nieuwkomers en wees goed voor hen! Wie dat niet doet, houdt niet echt van Mij’. Liefde voor God en zorg voor vreemdelingen horen bij elkaar. Jezus vat dat samen in: ‘God liefhebben en je naaste als jezelf’
Maar ja, wie is dan mijn naaste? Wie is dat? Alleen ons soort mensen? Vanuit het perspectief van Jezus en zijn hemelse Vader is dat helemaal geen vraag. Iedere mens is onze naaste of het nu onze bejaarde buurman is die hier tachtig jaar geleden geboren en getogen is of een Syrisch vluchtelingengezin dat in afwachting is van een definitieve verblijfsstatus. Vanuit Gods gezichtspunt heeft ieder mens het recht om als naaste te worden bejegend. Dat wil zeggen met echte gastvrijheid en echt medeleven.
Afgelopen vrijdag vierde ons Maatjesproject in kleine kring haar eenjarig bestaan. Het was een klein feestje met taart en wat toespraakjes. In die toespraakjes werd in herinnering geroepen wat echte zorg voor vreemdelingen en vluchtelingen inhoudt: je wordt een maatje voor je medemens. Je trekt een tijdje met hem op en wijst hem de weg. Je helpt hem met de Nederlandse taal maar je stelt je ook open voor zijn ideeën en achtergrond. Je probeert je ook te verplaatsen in hoe het is om land, huis, baan, bezittingen en burgerrechten kwijt te raken, om alles kwijt te raken en staatloos en rechteloos te zijn.
De filosoof Joke Hermsen noemt dat een ‘verbreed bewustzijn’. Ook aan onze kant dient er dus wat te gebeuren: er dient openheid te komen. En verder is het natuurlijk aan de politici om alles in goede banen te leiden. Er zijn vanzelfsprekend altijd grenzen aan wat mensen aankunnen of wat een land aankan. Maar zowel voor de politici als voor ons gewone stervelingen geldt: dit is alleen mogelijk met echte, onvoorwaardelijke liefde voor de medemens. Dat God ons die liefde in overvloed mag schenken, vooral nu zoveel mensen op de vlucht zijn en op andermans gastvrijheid zijn aangewezen.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING ALLERZIELEN,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 2 NOVEMBER 2017
(Jes. 25,6a.7-9 en Lc. 23,44-46.50.52-53;24,1-6a)(A)
Het overlijden van een dierbare is een van de meest ingrijpende en emotionele gebeurtenissen in een mensenleven. Wij stuiten dan keihard tegen de grens van het leven aan. Waar eerst nog leven was, adem, warmte, een stem die tot je sprak en ogen die je aankeken, is er nu koude, stilte, bewegingsloosheid. Onherroepelijk. Naast de emotie en het verdriet brengt de dood vervolgens ook vragen met zich mee. Waar gaat de ziel van de overledene naartoe? En is er überhaupt zoiets als een ziel? En hoe is het dan aan de andere kant? Het zijn allemaal heel moeilijke vragen. Onze dierbare overledenen zijn een grens overgestoken. Een grens die onoverbrugbaar lijkt.
Gisteren vierde de Kerk het feest van Allerheiligen. Een feest over een menigte van mensen in de hemel die niemand tellen kan. Zoveel als het er zijn. Maar het is ook een feest van een menigte van mensen die hier op aarde geleefd heeft, kortere of langere tijd geleden. Sommigen van hen hadden een hoge prijs betaald voor hun geloof in Jezus en hun trouw aan de Kerk. Zij werden tot de dood toe gemarteld vanwege hun geloof. Uit de beschrijvingen van hun levens lezen we dat zij de dood niet als een grens zagen. Zij waren zo vol van Jezus en geloofden zo diep in de belofte van Jezus dat hen dat de kracht gaf om niet op te geven. Want Jezus heeft door zijn lijden, sterven en verrijzen aan de dood een einde gemaakt. Zij stierven en zij konden, zij durfden sterven omdat zij geloofden in een leven na dit leven. Dat zij door de engelen in het paradijs zouden worden geleid…
Zojuist hoorden wij hoe Jezus stierf aan het kruis. Met luide stem riep Hij: ‘Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest’. De apostelen hadden Jezus bij zijn arrestatie in de steek gelaten, maar de vrouwen die Hem in Galilea gevolgd waren, waren er wel bij. Zij keken van op een afstand toe hoe Jezus stierf en hoe Hij begraven werd. Na de sabbat gingen zij naar het graf, om het lichaam van Jezus te balsemen. Dat was alles wat zij voor hun dode Meester nog konden doen. En toen zij bij het graf kwamen, waren er de eerste tekenen van nieuw leven: de eerste dag, de vroege morgen, de weggerolde steen. Maar zij begrepen die tekenen nog niet. Jezus was dood en begraven en zij gingen binnen in het graf, de plaats waar de dood regeert. Maar in plaats van het lichaam van Jezus treffen zij er twee mannen in een stralend wit kleed aan, boodschappers van God, die hun de verrijzenis aankondigden. ‘Waarom zoekt ge de levende bij de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen’.
Ons geloof in Jezus Christus is een geloof in zijn daadwerkelijke verrijzenis met lichaam en ziel. Ons geloof in Jezus Christus betekent dat de Vader Hem niet aan de dood en het graf heeft overgelaten, maar zijn Zoon ten leven heeft gewekt. En door zijn dood en verrijzenis is ook voor onze doden de weg naar een leven in het nieuwe Jeruzalem, een leven bij God, mogelijk geworden. Dat is de troostrijke gedachte voor ons, die hier nu achterblijven. Wij moeten verder. Zij zijn er al, wij moeten daar nog komen. En wij kunnen hen en onszelf helpen door hen steeds bij God in ons gebed aan te bevelen. Op die manier blijven wij ook met hen verbonden over de grenzen van de dood heen. Want zorgen voor onze doden is een getuigenis van onze liefde voor hen.
En Jesaja schenkt ons troost in zijn visioen, waarin hij de vestiging van Gods Rijk op de berg Sion beschrijft. Over een gastmaal voor alle volken en over een sluier verscheurd en de dood vernietigd, de tranen gedroogd. Door God zelf je tranen afgeveegd weten en je geborgen weten in de handen van God. Want onze God is geen God van afstand. Hij is een God die ons nabij wil zijn in vreugde en verdriet, in leven en in dood. Een God die ons nooit laat vallen en ons draagt in zijn handen. Zo wordt de viering van Allerzielen voor ons uiteindelijk toch een soort feest dat wij mogen vieren. Een feest waarin wij God dankzeggen voor het leven van onze dierbare doden, voor hun liefde, hun warmte en hun mens zijn. Maar waarin wij God ook dankzeggen dat onze dierbare doden nu al door Christus onze Heer ontvangen zijn in Sion, de heilige stad.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING EENENDERTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 5 NOVEMBER 2017
(Mal. 1,14b-2,2b.8-10 en Mt. 23,1-12)(A)
Een paar weken geleden appte Lisette mij met de vraag of er dit weekend een andere evangelielezing gelezen kon worden, eentje uit het B-jaar. Na enig nadenken antwoordde ik dat we dat maar niet moesten doen. Ik zeg haar altijd dat we ons moeten houden aan wat er op de hele wereld op een bepaalde zondag gelezen wordt of we dat nu leuk vinden of niet. Toen was mij nog niet helemaal duidelijk welke lezingen wij vandaag zouden lezen. En ja, ik moet toegeven, er worden wel eens makkelijker lezingen gelezen.
Maar toch is het goed om ons dus onder de tucht van de Schrift te plaatsen en proberen te achterhalen wat zij ons te vertellen en te leren hebben. En dan is het alsof je als lezer de spiegelzaal van Versailles binnentreedt. Welke kant je je hoofd ook draait, je ziet jezelf steeds van een andere kant. En stel dus dat wij vandaag met elkaar die spiegelzaal betreden en onszelf stuk voor stuk van alle kanten kunnen bekijken. Wat zien we dan?
Ik hoor Jezus fel van leer trekken tegen Schriftgeleerden en Farizeeën die niet doen wat zij zeggen en de mensen ondraaglijke lasten opleggen en uit zijn op aanzien, op ereplaatsen en op eretitels. Verderop in het evangelie noemt Hij hen ‘huichelaars’. En nu ik in die spiegelzaal sta, zie ik mijzelf, maar ook al mijn collega’s van vroeger en nu, en ja, die ook bij tijd en wijle zich met van alles en nog wat hebben bemoeid, tot in de slaapkamer toe, en soms wel heel erg hardvochtig waren en liefdeloos en streng en het zelf op hun beurt helemaal niet zo nauw namen met de vastenvoorschriften, met het gebedsleven of met hun eigen celibaatsbeleving. Ja, als je dan nog een grote mond durft op te zetten… Kijk dan maar eens in de spiegel zou Jezus zeggen. En dan zie je dat je soms ongemerkt en hoogstwaarschijnlijk ook ongewild bij tijd en wijle een dubbele moraal hanteert. En dat je voor een ander streng bent en voor jezelf een oogje toeknijpt.
Maar ik ben niet de enige die naar de lezingen luistert. U luistert als het goed is ook mee. En u wilt zich naar ik hoop ook onder het gezag van de Schrift stellen. En dan kunt u zeggen: als ik deze verhalen beluister is het een ver-van-mijn-bed-show. Jezus heeft het niet over mij. Hij richt zich hier duidelijk tot een ander, tot een andere groep. Maar aanwezig in die spiegelzaal en jezelf van alle kanten bekijkend, komen na aandachtig luisteren misschien toch ook enige herkenningspunten, of zo je wilt pijnpunten naar boven. Over hoe je jezelf in de regel tegenover een ander positioneert: in je huwelijk, op je werk, in het openbaar vervoer of op de weg. Hoe je soms verschrikkelijk uit de hoogte kunt doen. Altijd het hoogste woord willen hebben. Hoe je altijd gezien wilt worden. Altijd aandacht wilt hebben. Je zin door wilt drijven. Er zitten wel degelijk patronen in ons gedrag. Komen de keuzes die je maakt of hebt gemaakt misschien in eerste instantie toch uiteindelijk meestal jezelf ten goede of het kleine kringetje om je heen? Het zijn allemaal vragen die rijzen naar aanleiding van het aandachtig lezen van de Schriftlezingen. En sommige vragen moeten nu eenmaal af en toe gesteld worden. En daarom is het goed dat dat zo nu en dan eens gebeurt.
Onze eerste neiging is het om onwelgevallige teksten te negeren of naast ons neer te leggen omdat ze te moeilijk zijn, te kritisch of omdat ze voor een ander zouden zijn bedoeld. Maar deze kritische teksten zijn helemaal niet voor een ander bedoeld. Deze kritische teksten zijn voor ons bedoeld. Jezus spreekt ons aan, dat wil zeggen de mensen die zijn volgeling willen zijn. Dat wij niet in dezelfde fouten vervallen als de Schriftgeleerden en Farizeeën. Matteüs, de schrijver van dit evangelie richt zich heel nadrukkelijk tot de christelijke leiders van zijn tijd.
En zoveel duizend jaar later horen wij ze. Onze samenleving is gelukkig veel egaler en veel democratischer dan de samenleving toen. Maar ondanks alle vooruitgang krijgen vrouwen nog steeds niet hetzelfde loon als mannen en is er momenteel een geweldige heisa rond de hashtag metoo, een bewijs dat er ook in de filmwereld van Harvey Weinstein en Kevin Spacey nog steeds grote machtsverschillen bestaan en dat sommige mensen menen dat zij zich van alles denken te kunnen permitteren. Zij denken bij wijze van spreken dat zij zich ‘rabbi’ en ‘leraar’ kunnen laten noemen, louter en alleen omdat ze een goed acteur of producent zijn, omdat ze een paar Oscars hebben gewonnen en succesvolle films en series hebben gemaakt, omdat zij menen dat zij ‘beter’ zijn dan al die anderen en daar dus ´gebruik´ van mogen maken. Maar het gaat bij Jezus helemaal niet om jezelf groter te maken dan een ander. Nee, de grootste onder de leerlingen van Jezus is degene die de dienaar wil zijn. Dus als je dan toch ergens groot in wilt zijn, wees dan groot in het dienen.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING DRIEENDERTIGSTE ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 19 NOVEMBER 2017 (Spr. 31,10-13.19-20.30-31 en Mt. 25,14-30)(A)
Met de kredietcrisis en de economische recessie nog maar net achter de rug beseffen we eens te meer dat het in onze wereld constant om vertrouwen gaat. En dat vertrouwen of wantrouwen gaat heel ver. Eigenlijk tot aan de kleinste aankoop die ik doe, maar het speelt ook wat betreft mijn relaties tot mijn medemensen. Als ik bijvoorbeeld een brood koop, hoop ik en reken ik erop dat het een goed brood is. Ik heb het zelf natuurlijk niet gebakken, ik heb er alleen een bepaalde prijs voor betaald, in het vertrouwen dat het een goed brood is. En een veilig brood. Als nu blijkt dat ermee gerommeld is, dat er teveel water aan is toegevoegd of als het een bepaalde giftige stof bevat, dan is mijn vertrouwen in dat brood en in die bakkerij snel verdwenen. Ik koop daar dan niets meer en probeer het bij een andere bakker. Maar als die ook bezig is om de boel te bedonderen, ontstaat er op den duur een fundamenteel wantrouwen tegen al het brood en tegen alle bakkerijen. En zo gaat het van kwaad tot erger. Wantrouwen leidt ertoe dat mensen gaan hamsteren en vervolgens niets meer durven te eten of te doen, want je weet maar nooit. Dat geldt voor iets simpels als brood, maar dus ook voor mijn vertrouwen in mijn medemens.
Vertrouwen is dus in feite de basis van elke samenleving. In het klein en in het groot. Vandaag gaat het in de lezingen ook over vertrouwen. In de parabel vertrouwt de rijke koopman zijn bezit toe aan zijn dienaars. Voorwaar een handeling van vertrouwen. En het moet gezegd de eerste twee knechten beschamen dat vertrouwen niet. Ze spannen zich met recht in voor die rijke koopman. En met concreet resultaat. Het is alleen wat droeviger gesteld met de derde knecht. Die zit een beetje in zijn maag met het talent dat hem is toevertrouwd. Hij wil er eigenlijk niets mee te maken hebben, als een hete aardappel schuift hij het van zijn bord. Hij draagt liever geen verantwoordelijkheid. Hij is besluiteloos en zonder vertrouwen. Hij durft het risico op mislukking niet aan. Hij is eigenlijk een angsthaas.
Het gevolg is wel dat de zaak stagneert. Dat er geen vooruitgang is. En u weet: stilstand is achteruitgang. We moeten dus vooruit. Vooruit met ons leven. Vooruit met het rijk Gods. En daarbij moeten wij onze verantwoordelijkheid nemen. Het is een heel fundamenteel bijbels geloof dat God ons zijn schepping, zijn Woord en zijn Koninkrijk heeft toevertrouwd. Dat laat Hij niet uit de hoge hemel neerdalen, neen, dat is een kwestie van aanpakken. Door ons! Daarom ook dat de mens is aangesteld als beheerder en behoeder van diezelfde schepping, dat de mens geroepen is om ‘hoeder van zijn broeder’ te zijn. Dat Mozes in eigen persoon naar Egypte moest terugkeren om het volk Gods uit het slavenhuis te bevrijden. Dat het visioen van het beloofde land uiteindelijk slechts werkelijkheid kan worden als mensen, als wij dus, Gods wijzende woorden ter harte nemen en de gerechtigheid volbrengen. En telkens gaat het dan weer over verantwoordelijkheid van mensen, aan wie ‘de Heer zijn bezit heeft toevertrouwd’. En zo worden wij allemaal ingeschakeld, net als de knechten in de parabel, ‘ieder naar zijn eigen bekwaamheid’. Wij worden in feite allemaal ‘in vertrouwen genomen’. Dat maakt je belangrijk, maar dat geeft je ook verantwoordelijkheid. Als je dat vertrouwen vervolgens op jouw beurt beschaamt, komt er niets van terecht.
Maar vertrouwen is ook een kwestie van ervaring. Van het zelf ervaren dat een ander mij vertrouwt. Het is niet iets dat er vanzelfsprekend is. Het moet voorgedaan worden. Het moet kunnen groeien. Als een ander in mij gelooft, dan ga ik ook in mijzelf geloven. Als een ander mij continu wantrouwt, mij niet gelooft, dan ga ik zelf ook wantrouwen en niet geloven. En u weet het: geloven, daar zit het engelse woord love in, liefde, dat heeft dus alles met liefhebben te maken. Daarom ook dat alleen degene die zelf bemind wordt, anderen ook kan liefhebben.
Helaas gaat het daarom ook vaak fout tussen mensen. Maar er zijn gelukkig ook wel uitzonderingen. Zo had niemand ook maar iets in David gezien; zijn vader niet, zijn broers niet, hij hoorde alleen bij de schapen. Niemand hoefde naar hem om te kijken. Zijn vader en broers vonden hem zelfs letterlijk ‘onbetrouwbaar’(1 Sam. 17,18.28). Het was Samuël – de profeet die met Gods ogen naar de mensen keek – die wel wat in hem zag en hem temidden van zijn broers zalfde. God vertrouwde hem het leiderschap over zijn volk toe, en David werd een man van groot vertrouwen, een koning naar Gods hart. En datzelfde vertrouwen zien we ook in de eerste lezing. De sterke vrouw die wij hier ontmoeten staat voor de wijsheid van Gods woord dat de goede richting wijst. We kunnen ons gerust aan dat woord toevertrouwen, want het wijst ons de juiste richting en laat ons ‘zien hoe het moet’.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
KORTE OVERWEGING GEZINSVIERING 33E ZONDAG DOOR HET JAAR, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 19 NOVEMBER 2017
We moeten dus allemaal ons best doen om onze talenten in te schakelen. Doe er iets mee, lijkt het evangelie te zeggen.
Wie van jullie kan goed hardlopen?
Of is er heel goed in gamen?
Wie van jullie kan heel goed cupcakes bakken?
Of wie is er goed in rekenen en taal?
Ik denk dat iedereen wel ergens goed in is. De een in dit, de ander in dat!
Al moet ik wel zeggen dat sommige mensen in heel veel dingen goed zijn en anderen om de een of andere reden bijna nergens goed in zijn! Zij zijn blind of doof of zijn heel erg arm of hebben een zware handicap waardoor ze niets kunnen.
Zou het van Onze Lieve Heer nu echt de bedoeling zijn dat wij zo naar elkaar kijken? Dat wij zo onderscheid maken? Als we het zo blijven doen, blijft het een ongelijke en oneerlijke wereld!
Nee, ik denk dat we het verhaal van de talenten heel anders moeten gaan lezen en begrijpen: we moeten beginnen met de vraag wat heeft God mij eigenlijk gegeven? En welke van zijn gaven aan mij is het waardevolst? Gaat het dan echt over onze menselijke talenten dat ik goed kan voetballen of schilderen? Nee, het gaat dan niet over dat ik zo muzikaal ben of veel weet.
Het gaat over iets veel groters dat we hebben ontvangen van God: ons leven, ons geloof en onze opdracht om op Jezus te lijken! Dat zijn de dingen die pas echt belangrijk zijn.
En weet je: God heeft mij en jou als kind aangenomen. Hij houdt van jou en mij. Hij vertrouwt jou en mij iets heel bijzonders toe: de heilige Geest.
Toen wij gedoopt werden (en gevormd) ontvingen wij een geweldig groot talent!
En dat talent is niet dat ik goed kan rekenen of hard kan fietsen, neen, dat talent is zijn heilige Geest. Die heeft God ons toevertrouwd.
En die vertrouwt Hij ons nog steeds toe als wij Jezus ontvangen in de eucharistieviering.
En met die heilige Geest mogen wij ‘woekeren’. Dat wil zeggen die heilige Geest mogen we in ons laten werken, we mogen Hem aan de wereld laten zien en voelen. Dat mag allemaal, als we Hem maar niet verstoppen!
Doen we niets met Hem? Schamen wij ons voor Hem? Geven we Hem maar een klein beetje van onze tijd, of denken we maar heel weinig aan Hem en praten we er niet over met anderen? Ja, dan zijn we als die derde knecht. Die deed niets met zijn geloof, die deed niets met de heilige Geest. Het geloof was voor hem dood, het had geen betekenis, het had geen invloed op zijn handelen.
Het misverstand is dus dat wij bij talenten denken aan menselijke dingen als goed kunnen schilderen of mooi kunnen dansen. Daar gaat het eigenlijk niet om. Het gaat om het gebruik maken van de heilige Geest die ieder van ons heeft ontvangen en die ons helpt om op de echte enige superster te lijken. En wie is die echte superster? Dat is Jezus. De heilige Geest kan ons helpen om op Hem te lijken.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING EERSTE ZONDAG VAN DE ADVENT,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 3 DECEMBER 2017
(Jes. 63,16b-17.19b;64,2b-8 en Mc. 13,33-37(B)
Op deze eerste zondag van de adventstijd lezen we een fragment uit de laatste hoofdstukken van de profeet Jesaja. Hoofdstukken die in de tijd na de ballingschap zijn ontstaan. De Judeeërs zijn teruggekeerd naar Jeruzalem; ze hebben de verwoeste tempel provisorisch herbouwd, maar de rest van de stad ligt nog compleet in puin. Maar er was al die tijd ook nog een groepje joden in Jeruzalem achtergebleven. De terugkomst van die hele grote groep repatrianten riep dan ook, heel begrijpelijk, spanningen op bij die achterblijvers. In die situatie van verdeeldheid en verwarring is dit fragment ontstaan. Jesaja probeert in deze chaos woorden te zoeken die de gemoedstoestand van de mensen vertolken: de vraag naar het waarom van de ellende. ‘Waarom?’ en ‘Hoelang nog?’. Het zijn vragen van bijna elke lijdende mens. Volgens Jesaja had dat alles te maken met het eigen gedrag, met de eigen handel en wandel. Het volk had in zijn ogen God verlaten. Ze leefden alleen maar voor zichzelf en hadden God niet meer nodig. En er werd daarom geen gerechtigheid meer gedaan.
Maar gelukkig is er de trouw van God die groot genoeg is om het gekwetste Israël te helen. Deze God die ondanks alles hun Vader wil blijven. Tot Hem klinkt in de eerste lezing dan ook vol vertrouwen maar ook de dringend de kreet: ‘Scheur toch de hemel open en daal af, God’. En vervolgens wordt Hij herinnerd aan zijn eigen heilsdaden in het verleden en aan de betekenis van zijn naam: ‘Gij zijt toch onze Vader; van oudsher heet Gij toch onze verlosser’. ‘Als bladeren zijn wij afgevallen, en de wind van onze zonden heeft ons meegevoerd’. Maar op U, op U, vertrouwen wij. Kom, kom ons redden.
Er zijn misschien mensen die het gevoel hebben dat dit gebed van Jesaja ook voor onze tijd geschreven is. Zij wijzen daarbij op allerlei ontwikkelingen in onze maatschappij. Op de komst van miljoenen vluchtelingen of op de toename van de moslimbevolking en sommige politici zien zelfs het einde van het Avondland daadwerkelijk naderen en zeggen dat het één voor twaalf is. Dat is misschien zo, maar het toont ongemerkt misschien ook iets van het ingeslopen eigen ongeloof, van de eigen twijfels en onzekerheden. Dat zijzelf in de loop van de tijd ontrouw zijn geworden aan hun eigen identiteit. En daarbij vergeten ze één ding, één fundamenteel ding: dat ‘de heer van het huis’ telkens opnieuw in steeds nieuwe omstandigheden terugkomt om ons dus steeds weer opnieuw de kans te geven de handen uit de mouwen te steken en trots op onszelf te zijn. Dus voor wie het zien wil, zijn er nog genoeg kansen om de hand aan de ploeg te slaan. Aarzelend misschien, maar wel positief. En dan misschien ook proberen te bidden. Wellicht met woorden als: ‘Gij, Heer, zijt onze Vader. Wij zijn het leem, Gij de boetseerder. Wij zijn slechts het werk van uw handen’. Dat Bijbelse gebed spreekt een taal van hoop, vertrouwen en verwachting. En de mens die leeft vanuit de Bijbel heeft daarom altijd toekomst en die leeft vanuit die toekomst, die hoeft niet pessimistisch te zijn.
Want door het bidden van die mens – met of zonder woorden – door de handel en wandel van die mens, komt God van Jezus Christus ook in onze tijd tot spreken en tot zijn in onze wereld. Want het gaat inderdaad niet alleen om spreken maar ook om handelen. In het evangelie lezen we: ‘Het is ermee als met een man die in het buitenland vertoeft. Bij het verlaten van zijn huis heeft hij aan zijn dienaars het beheer overgedragen, en aan ieder zijn taak aangewezen’. God heeft de wereld geschapen door zich terug te trekken, dus het beheer ervan heeft Hij de mensen in de handen gelegd. En Jezus heeft ons opnieuw op die hoge menselijke roeping gewezen, en die voorgeleefd. Maar ook Hij trok zich terug. Ook Hij heeft het beheer aan zijn dienaars overgedragen. Hij heeft ons alle volmachten gegeven. Precies dezelfde volmachten die Hemzelf waren gegeven. Niet meer en niet minder.
En dan hoeven wij er ook niet verbaasd over te zijn dat we onverschilligheid of tegenwerking of negativiteit ontmoeten en dat onze idealen ook niet zomaar worden gerealiseerd. Dat heeft Jezus ook aan den lijve ondervonden. Maar net als Hij zouden wij in ieder geval altijd en overal de hoogste prioriteit moeten geven aan de liefde. Net als Hij zouden wij in onze eigen omgeving – met of zonder woorden – door ons doen en laten God tot spreken en tot zijn kunnen brengen in onze wereld. Hoe? Door waakzaam te zijn.
‘Wees waakzaam, want ge weet niet wanneer de heer des huizes komt; laat hij u niet slapend vinden’, waarschuwt Jezus in het evangelie. De redding kan niet van God alleen komen. Menselijke medewerking is vereist, openheid, ontvankelijkheid, aandacht, alertheid om te handelen wanneer dat moet. Positiviteit. In de zakenwereld, op de beursvloer moet je voortdurend alert zijn. In de sport kom je een heel eind met scherp zijn. In de wereld die we aanduiden als ‘het komende koninkrijk’, moeten we vooral waakzaam zijn; anders falen we als profeten en beheerders.
En dat kunnen we. Ons is het beheer overgedragen door aan allen recht te doen: aan vriend en vreemdeling, aan man en vrouw, aan jong en oud, aan jood en Griek, aan slaaf en vrije man. En dat is gaandeweg de tien geboden doen. Dan komt het Rijk Gods. Daar proberen we in de Advent naar toe te leven. De dagen worden korter, de natuur stiller, misschien ook de harten meer ingekeerd dan in de rest van het jaar, vol verwachting naar de komst van het kind in de kribbe.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING GEZINSVIERING EERSTE ZONDAG VAN DE ADVENT,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 3 DECEMBER 2017
(Mt. 24.37-44)
Er brandt een kaarsje in de adventskrans. De andere drie branden nog niet. Dat eerste kaarsje hebben we aangestoken omdat de advent vandaag is begonnen. En elke week steken we een kaarsje meer aan. Die kaarsjes helpen ons om ons voor te bereiden.
Ja, maar waar moeten wij ons op voorbereiden? Op het kerstfeest, het feest van de geboorte van Jezus. Nu elke vader en moeder die een kindje verwachten bereiden zich ook voor op de geboorte van hun kind. Ze maken het wiegje klaar, ze kopen kleertjes, ze gaan een naam voor hun kindje bedenken. Het zijn allemaal voorbereidingen.
Maar hoe kunnen wij ons nou voorbereiden op de geboorte van Jezus? Moeten wij ook een wieg gaan kopen of kleertjes? Nee, natuurlijk!
Wat dan wel? We hoorden het in het evangelie: wij moeten waakzaam zijn!
Waakzaam zijn? Wat is dat nou weer? Nou, dat je goed wakker bent en goed oplet. Zo moet je altijd waakzaam zijn op de fiets of als je achter het stuur van je auto zit. Je moet ook waakzaam zijn als je aan het voetballen bent: dat betekent goed opletten dus!
Maar wat bedoelt Jezus nu met waakzaam zijn? Nou Jezus bedoelt daarmee dat wij, als leerlingen van Jezus, ons hele leven lang goed moeten opletten. Wij moeten ons hele leven lang goed opletten op de mensen in nood, op de mensen die honger hebben of dorst of die geen kleding hebben of die op de vlucht zijn of ziek. Wij, als leerlingen van Jezus, moeten juist die mensen zien te helpen, maar daarvoor moet je dus wel je ogen open hebben en je hart. Waakzaam zijn betekent dus alert zijn op waar wij kunnen helpen en dat dan ook doen.
En juist die dingen gebeurden in het eerste verhaal allemaal niet. Daar leefde iedereen voor zichzelf en wilde niemand een ander helpen. Iedereen, behalve Noach en zijn familie. Zij waren wel hartelijk en behulpzaam en daarom dat God hen wilde sparen. Ja, en hoe dat ging hoorden en zagen wij zojuist.
Maar er was een ding wat nog wel heel belangrijk is. Wie weet wat ik bedoel? De regenboog!
De regenboog was het teken, ik moet eigenlijk zeggen de plechtige belofte van God, dat Hij de wereld nooit meer zou vernietigen en aan zijn lot zou overlaten. God beloofde plechtig dat Hij de wereld trouw zou blijven en als teken daarvan plantte Hij de regenboog. Het grappige is dat onze kerk eigenlijk diezelfde naam draagt: de naam Lichtboog is eigenlijk een andere naam voor het woord regenboog. En de architect heeft dat willen laten zien in die glazen koepel in het dak en de maker van de doopvont heeft dat willen laten zien in deze boog bovenop de doopvont.
Maar helaas, nadat God het verbond met Noach gesloten had, was het al snel weer hommeles. Het ging van kwaad naar erger en wat God ook probeerde, niets hielp. De mensen waren uit zichzelf niet in staat om het goede te doen. Ze konden het niet alleen, ondanks allerlei goede mensen.
En dus greep God na heel lang wachten zelf in. Hij moest het zelf maar gaan doen, het goede voorbeeld geven en de mensen naar zich toetrekken. Uit zichzelf konden zij dat niet, daar moesten zij bij geholpen worden. Hoe kon Hij dat doen? Door zelf onder de mensen te komen! Door zelf als mensenkind geboren te worden en het goede voorbeeld te geven. En door uiteindelijk een nieuw verbond af te sluiten. En weten jullie wat het teken is van dat nieuwe verbond? Dat is de eucharistie. Dat is het brood en de wijn die wij tijdens elke Mis aan God aanbieden en die Hij doet veranderen in het lichaam en bloed van Jezus. En elke keer als wij dat doen, dan denken wij en dan denkt God aan onze afspraak dat God ons nooit in de steek zal laten. En op dat nieuwe altijddurende verbond bereiden wij ons in de adventstijd voor.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING TWEEDE ZONDAG VAN DE ADVENT,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 10 DECEMBER 2017
(Jes. 40,1-5.9-11 en Mc. 1,1-8)(B)
Iemand die iets plechtigs en belangrijks wil aankondigen zal altijd zijn uiterste best doen om met een zo pakkend mogelijke openingszin te beginnen. Zoiets dergelijks zien we vandaag ook bij de openingszin van het evangelie van Marcus: ‘Begin van de blijde Boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God’. Hij moest ervoor zorgen meteen de aandacht te trekken, vandaar dat hij aanhaakte bij een eerste zin uit een boek dat hij ook goed kende. Het boek van de schepping: ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde’. Om nu duidelijk te maken dat met die Jezus een nieuwe schepping was begonnen en dat dit verhaal van God met de mensen met de komst van Jezus een nieuw tijdperk was binnengetreden. Het tijdperk van de blijde Boodschap.
We kunnen dus vaststellen dat Marcus de komst van Christus als een ommekeer beschouwde. Als richtinggevend voor alle mensen. Waarom een ommekeer, waarom richtinggevend? Om te beginnen omdat hij daar zelf van overtuigd was geraakt. Hij geloofde daar heilig in. Maar hij vond ook dat dit verhaal de moeite waard was voor meerdere mensen, ja voor alle mensen. Als we kijken naar dit evangelie dan valt in eerste instantie de spreektaal op. Het is geschreven in makkelijk toegankelijke taal. Het lijkt ook wel een beetje of Marcus het verhaal tussen de bedrijven door heeft opgeschreven: het is een beetje hak-op-de-tak werk. Er zit niet zo’n vloeiende lijn in zoals je die ziet bij de latere evangelies. En het is hoogstwaarschijnlijk vlak na de brand van Rome geschreven. De brand die door keizer Nero zelf is aangestoken, maar waarvan de christenen de schuld kregen. In deze chaotische en angstige tijd, waarin christenen hun leven niet veilig waren, moet Marcus de behoefte hebben gehad om snel de belangrijkste gebeurtenissen, de belangrijkste voorvallen uit het leven van Jezus op te schrijven. Om ze vast te leggen voor het nageslacht.
In zijn evangelie probeert hij dus duidelijk te maken waarom er volgens hem sprake is van een ommekeer, waarom er sprake is van een zo fundamentele verandering. Om dat duidelijk te maken gebruikt hij grote woorden: ‘Blijde Boodschap van Jezus, Christus, Zoon van God’. Drie namen dus: Jezus, Christus, Zoon van God. Dat zijn de woorden waar het hele evangelie om draait. Hij valt hier met de deur in huis. Maar hij wil zijn hele evangelie gebruiken om de mensen, de lezers, tot hetzelfde inzicht te brengen. Er schuilt dus een soort geloofstraject in: een weg die je als lezers, als leerling, moet volgen om tot de volledige kennis van de persoon van Jezus Christus te komen.
Om te beginnen Jezus. Dat is de naam die zijn ouders Jozef en Maria Hem gaven op aanwijzing van de engel Gabriël. De naam Jezus betekent ‘God redt’. Het was een naam die wel meer joodse jongens hadden. Maar Hij kreeg ook nog een tweede, veel belangrijkere naam: Christus. Dat wil zeggen: ‘Gezalfde’, ‘Messias’. Om daarmee aan te duiden dat Jezus de langverwachte was, degene naar wie heel het volk al eeuwen uitzag. En tenslotte voegde Marcus er nog een derde naam aan toe: ‘Zoon van God’. Deze naam kreeg Jezus eigenlijk pas na zijn verrijzenis. Want het is een geloofsuitspraak bij uitstek: het is eigenlijk het eindresultaat van het geloofstraject dat de leerlingen van Jezus hadden afgelegd. In de tijd waarin Marcus zijn evangelie schreef – zo’n dertig jaar na Jezus’ dood – waren de leerlingen al zover dat zij hun geloof in Jezus uit wilden drukken met de woorden ‘Zoon van God’. En in deze ene zin – ‘Begin van de blijde Boodschap van Jezus Christus, Zoon van God’ verwoordt Marcus dus al het totale program van zijn evangelie: het erkennen wie Jezus is!
Wie is Jezus? Waarom is er nu sprake van een ommekeer? Waarom een fundamentele verandering? Omdat er sprake is van een nieuw begin! Midden in de mensengeschiedenis, met al zijn falen en feilen, verschijnt de blijde Boodschap van het evangelie. Verschijnt Jezus op het toneel. En er gaan uiteindelijk acht hoofdstukken overheen alvorens Petrus zou zeggen: ‘Gij zijt de Christus’. En pas in hoofdstuk vijftien zou een Romeinse officier, toen hij de gekruisigde Jezus zag, kunnen zeggen: ‘Waarlijk, deze mens was de Zoon van God’. Het duurde dus hoofdstukken en hoofdstukken voordat het kwartje uiteindelijk viel. Voordat de groep die om Jezus heen zweefde tot dit credo kon komen. En wat Marcus met zijn evangelie wil is dat zijn lezers al lezend en overwegend tot datzelfde geloofsinzicht zullen komen. Dat zij datzelfde geloofstraject zullen afleggen. Dat zij zullen ontdekken dat de blijde Boodschap inderdaad een troostende boodschap is: ‘Troost u, uw God is op komst’.
Nu zullen veel mensen in onze tijd zeggen dat ze daar niet op zitten te wachten. Voor hen is het christendom en de kerk iets van het museum of van een vakantie in Frankrijk. Het heeft geen persoonlijke waarde. Maar wat denkt u: had de blijde boodschap dan wel zoveel waarde voor de mensen die leefden in de tijd waarin Marcus zijn evangelie opschreef? Ook niet! Maar wat was op een gegeven moment dan wel doorslaggevend? Wat was op een gegeven moment dan wel van betekenis? Dat was het gedrag van dat kleine groepje ongeletterde christenen. Dat was hun handel en wandel. Hun gedrag, datgene wat zij deden was zo anders dat het uiteindelijk opviel en uit zichzelf aantrekkingskracht ging uitoefenen Zo ontfermden christenen zich over de te vondeling gelegde zuigelingen. Volgens het Romeins recht mocht een vader een kind dat hem niet aanstond omdat het bijvoorbeeld gehandicapt was buiten de stadspoort achterlaten alwaar het kind een gewisse dood zou sterven. De christenen ontfermden zich over die kinderen vanuit hun kijk op de mens: elke mens is beeld van God en is daarom de moeite waard. Dit gedrag van die eerste christenen en er zijn nog andere voorbeelden te geven maakte dat de wereld ontvankelijker werd voor de blijde boodschap.
En ook in onze wereld klinken de woorden: ‘Troost u, de Heer komt!’. Wij leven niet in een godverlaten wereld, en God laat ons niet aan ons lot over, God draagt zorg voor ieder van ons en voor heel de wereld. Wij zijn in goede handen. God laat de wereld niet aan haar lot over, Hij komt zelf om de wereld te redden. Maar om dat de wereld te laten zien en te laten geloven zouden wij levende reclamezuilen moeten zijn van dit geloof en van deze hoop. Ons handelen moet anderen nieuwsgiering maken naar wat wij geloven. Daartoe zullen we zelf ook moeten groeien in geloof, dat we Jezus leren zien als de Christus en als de Zoon van God.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING DERDE ZONDAG VAN DE ADVENT,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 17 DECEMBER 2017
(Jes. 61,1-2a.10-11 en Joh. 1,6-8.19-28)(B)
Vorige week zondag kregen we een portret van Johannes de Doper uit het oudste evangelie, dat van Marcus. Vandaag horen we de visie van de vierde evangelist, Johannes. En de vierde evangelist presenteert de Doper in de eerste plaats als getuige. De Doper gaat niet aan Jezus vooraf, maar staat naast Hem. Hij moet de Messias niet meer aankondigen, maar Hem aanwijzen. En dat aanwijzen door Johannes de Doper kan hij alleen maar kwijt in het vraaggesprek dat wij zojuist hoorden: Hij is de Messias niet, zegt hij, en evenmin Elia of de profeet en het doopsel dat hij doet is slechts een middel om de ‘onbekende’ in hun midden, de Messias, te herkennen en aan te wijzen: op wie Hij bij de doop de Geest zou zien neerdalen, die pas zou het zijn. Het gaat alleen dus maar over getuigenis afleggen.
Getuigenis afleggen. Niet naar jezelf wijzen, maar naar een ander. En Johannes de Doper doet dat met verve! Hij is niet zelf het Licht, maar wel de LED-lampjes in de vloer van een vliegtuig die de passagier naar de uitgang, naar het Licht leidt. Hij is niet zelf het Woord, maar wel een stem die het Woord helpt aan het woord te komen. Hij is niet zelf de profeet, maar wel een roepende in wie de boodschap der profeten, sinds eeuwen verstomd, op intense wijze opnieuw tot leven komt. Hij is niet zelf de Messias, maar wel een woestijnzonderling die begeestering wekt en een grote beweging op gang brengt. Hij is niet zelf de bruidegom, maar wel diens beste vriend die dolgelukkig is omdat hij de stem van de bruidegom heeft gehoord en nu oprecht kan zeggen: ‘Hij moet groter worden, maar ik kleiner’. Johannes de Doper is dus een soort tussenfiguur die staat in de spanning tussen het ‘reeds’ en het ‘nog niet’. De Messias heeft zich nog niet geopenbaard, maar Johannes ziet de tekenen van zijn naderende komst al. Hij ziet het opgaande Licht al gloren. Johannes de Doper is dus met andere woorden ook echt een Adventsfiguur die ons de weg wijst: daar moet je zijn! Bij Hem moet je zijn! En dan is er inderdaad een spanning tussen het ‘reeds’ en het ‘nog niet’. Met Jezus is het rijk Gods definitief aangebroken, dat staat buiten kijf, maar voltooid is het nog niet. Want wij zijn er om dat rijk Gods te voltooien. Wij zijn geroepen om een levende verwijzing te zijn.
Want als christenen, of we nu bisschop zijn of priester, diaken of pastoraal werker, of leek, wij zijn allen gedoopt en gezalfd om aan armen de blijde boodschap te brengen, wij zijn in dezelfde mate gezonden om allen te genezen wier hart gebroken is, om aan gevangenen vrijlating te melden, om wie opgesloten zijn in wat voor gevangenis dan ook, vrijheid te melden. Wij zijn gezonden om het genadejaar van de Heer af te kondigen.
Elk vijftigste jaar was een genadejaar, waarin alle slaven in vrijheid gesteld moesten worden. Grond die verkocht was omdat de boer het niet kon rooien, moest dan teruggegeven worden aan de oorspronkelijke eigenaar. En de akkers moesten een jaar onbebouwd blijven. Kortom: alles en iedereen moest in zo’n genadejaar tot zijn recht komen en alles en iedereen moest de kans krijgen opnieuw te beginnen, met een schone lei. En wij zijn, als gedoopten en gevormden, speciaal geroepen om de hoop op dat genadejaar levend te houden, de nood in onze wereld te herkennen en de hand aan de ploeg te slaan.
De tekst over dat genadejaar komt nog een keer voor in de Schrift: in het evangelie volgens Lucas. Jezus is dan te gast in de synagoge van Nazareth. Hij mag daar de lezing doen en er een toelichting op geven. Ze reiken Hem de boekrol van Jesaja aan. En dan leest Hij: ‘De geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij Mij gezalfd heeft. Hij heeft Mij gezonden om aan armen de blijde boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken, en aan blinden dat zij zullen zien, om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer’.
Hij rolt de boekrol dicht, geeft hem aan de dienaar, en gaat zitten. Aller ogen zijn gespannen op Hem gericht. En dan zegt Hij: ‘Het Schriftwoord dat jullie zojuist gehoord hebben, is thans in vervulling gegaan’. En in feite zegt Hij het dan zelf: In Hem is de belofte van God in vervulling gegaan. In Hem is het genadejaar van de Heer aangebroken. In Hem kan alles anders, alles beter worden. In Hem is die eeuwenoude belofte van God uitgekomen.
En van die Komende die het grote genadejaar voor de wereld zal afkondigen, mogen en moeten wij getuigen, zoals Johannes de Doper dat deed. Waar wij, als christenen, werk maken van ons geloof in Hem, waar wij als katholieken werk maken van ons geloof, zal de wereld van aanschijn veranderen. Daar zal de wereld worden verlost uit wat haar gevangen houdt. Daar zal de wereld genezen van haar kwalen. Daar zal heel de mensheid toegroeien naar het koninkrijk van God. Getuigen van het Licht, dat is onze roeping. We zullen de komende jaren dus een uiterste krachtinspanning moeten verrichten om die roeping waar te maken. We zullen goed bij onszelf te rade moeten gaan om de nood die niemand ziet te zien, om de hulp die niemand geeft te geven, om het kind dat niemand hoort te troosten. Daartoe zullen we met elkaar in gesprek moeten blijven, naar elkaar moeten luisteren en elkaar moeten bevragen om die onopgemerkte nood te herkennen.
En laten we dan vooral niet vergeten dat, waar er menselijk gezien geen uitzicht en toekomst meer is, God altijd nieuw leven, nieuw perspectief geeft. Dat wij van die vreugde, van die hoop en van dat geloof mogen getuigen in woord en daad. En Johannes de Doper is daarin ons grote voorbeeld.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING KERSTMIS 2017,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 24 DECEMBER 2017
(Jes. 9,1-3.5-6 en Lc. 2,1-14)(B)
Een paar weken geleden vertelde ik in een preek iets over de groei van het christendom in de eerste eeuwen na Christus. Uit historisch onderzoek blijkt namelijk dat die groei niet verklaard kan worden door goede preken of theologische traktaten, maar door het handelen van die eerste christenen. Die eerste christenen, het was aanvankelijk een handjevol ongeletterden, vielen op door hun gedrag. Hun gedrag maakte de overgrote heidense meerderheid nieuwsgierig naar wie zij waren en wat zij deden. Zij bekommerden zich bijvoorbeeld over de te vondeling gelegde kinderen. Zij namen die weerloze kinderen die moesten sterven in hun huizen op en brachten hen in contact met het christelijk geloof, want hun geloof leerde hun dat elke mens beeld van God is, hoe hij of zij er ook uitziet of wat hij of zij ook mankeert. Elke mens is de moeite waard om voor te vechten!
Christenen, en dan ook zeker katholieke christenen, hebben in het verleden vanuit die visie op de mens dan ook heel vaak de nood in hun tijd kunnen aanwijzen en meehelpen oplossen. Eind negentiende eeuw was er hier in Nederland een groot wijdverspreid analfabetisme en was gezondheidszorg iets dat alleen weggelegd was voor de rijken. Ontelbare vrouwen en mannen uit ons midden hebben die nood gezien en hebben scholen opgericht, weeshuizen en meisjesinternaten, ziekenhuizen en sanatoria. En dat deden zij allen heel nadrukkelijk vanuit hun katholieke identiteit en op die manier hebben zij de grote maatschappelijke problemen van hun tijd mee helpen oplossen.
En nu zijn we aangekomen in een tijd waar ontzettend veel ontzettend goed geregeld is. Het kost natuurlijk wel wat, maar over het onderwijs, de gezondheidszorg, het wegennet, de stroomvoorziening kunnen we toch ook best tevreden zijn. Over het algemeen functioneren die, zeker in vergelijking met een heleboel andere landen, toch behoorlijk goed. De werkloosheid is praktisch nul. De lonen gaan volgend jaar omhoog. Dus was wil je nog meer? Maar is er dan echt geen nood meer? Loopt nu echt alles op rolletjes? Nee, dat zou een groot misverstand zijn. Vandaar dat wij als katholieke christenen op zoek moeten gaan naar de nood die door niemand gezien wordt, naar het kind dat door niemand getroost wordt, en naar de mens die door niemand geholpen wordt. Want die nood is er, dat kind is er en die mens is er! Hij wordt alleen niet herkend, hij wordt alleen niet aangewezen.
Want onze samenleving individualiseert aanhoudend. Steeds meer mensen wonen alleen, vormen een eenpersoonshuishouden, een derde van de huwelijken wordt voortijdig ontbonden en er wordt sowieso minder getrouwd. En voor de mensen die mobiel zijn, die sociaal handig zijn of die de weg weten en zich aan kunnen passen is er een grenzeloze vrijheid. Heerlijk. Maar ondoenlijk voor al die anderen, met name voor de mensen die geen aansluiting vinden bij onze tijd, die de boot hebben gemist. Zij raken in een sociaal isolement.
Waar onze tijd naar mijn mening dus nood aan heeft is aan verbinding, aan integratie. Dat wij er alles aan doen om in die mensenzee van losse individuen iets van verbinding tot stand te brengen. We hoeven daarbij niet per se het wiel uit te vinden. In het kerstnummer van het KBO-blad las ik over vijf kleine, bijzondere initiatieven van vrijwilligers die zich inzetten voor mensen die het echt nodig hebben. Ik las over het helpen van asielzoekers, over het vrijwilliger zijn bij begeleide vakanties, over een gezamenlijk kerstdiner, het helpen van weeskinderen in Zimbabwe en over voedsel inzamelen voor een dierenvoedselbank. Zomaar vijf voorbeelden van mensen die de onzichtbare nood van anderen toch hebben gezien en ernaar hebben gehandeld. En velen, bleek uit dat verhaal, deden dat vanuit hun christelijke inspiratie. En goed, ook hier gebeurt al het een en ander. We hebben ons eigen maatjesproject voor asielzoekers, we hebben afgelopen donderdag hier ook een gezamenlijk kerstdiner georganiseerd voor alleen gaanden, weduwes en weduwnaars en zijn er weer tal van kerstpakketten uitgedeeld en zetten mensen zich in voor de voedselbank.
Maar het lijkt mij helder dat er meer nodig is. Ik hoop dan ook van harte dat het komende jaar, een jaar waarin er ook zoveel in onze parochie gaat gebeuren, ook een jaar zal worden van gevoeligheid voor de noden van onze tijd. Onze aandacht zal worden opgeslokt door de start van de bouwactiviteiten, maar laten we de energie die dan hopelijk vrijkomt ook aanwenden om de onbenoemde nood te helpen lenigen en integratie, verbinding tot stand brengen. Ik nodig u dan ook uit om naar voren te komen met wat u opvalt of waar u tegenaan loopt, wat u ziet of wat u merkt, en misschien kunnen wij daar dan samen iets aan doen.
U vindt deze kerstpreek misschien somber of pessimistisch omdat ik het steeds heb over nood en problemen en niet over vrede op aarde. Maar zo is hij zeker niet bedoeld! Nee, ik ben juist optimistisch. Ik ben trots op wat mensen vanuit hun katholieke geloof en vanuit hun mensbeeld in het verleden hebben gedaan én ik ben optimistisch over wat zij, wat wij nog kunnen doen. Onze wereld en de samenleving in dit land is namelijk echt verbeterd in vergelijking met vroeger en mede door de inzet van ontelbare christenen.
Lucas verkondigt ons een diepe en blijvende vrede: Jezus Christus. Als Hij geboren wordt in ons hart, als wij ons door zijn Geest laten leiden, komt in ons de ware vrede en vreugde en gaan de scheidslijnen in onze samenleving verdwijnen. Want dan zijn we zelf brengers van zijn vrede, herders van elkaar, navolgers van Christus, onze Vredevorst. En dan zij wij in staat tot het doen van mooie dingen.
Zalig Kerstfeest!
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING GEZINSVIERING, KERSTMIS,
ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE, 24 DECEMBER 2017
(Lc. 2,1-14)
Ik denk dat ik jullie niets nieuws vertel als ik jullie zeg dat pesten en plagen nog steeds voorkomt. Wat Ruben in het verhaal overkwam, dat overkomt sommige kinderen helaas ook nog steeds. Ik snap dat niet, hoor. Waarom willen sommige kinderen zich groot en sterk maken ten koste van andere kinderen? Ja, en daarom had ik toch wel een beetje medelijden met Ruben. Ik vond het toch wel zielig hoe Peter zijn fluit had afgepakt en hoe Simon hem liet struikelen en hoe ze hem allemaal uitlachten. Ja, dat vond ik zielig.
Maar ik heb ook bewondering voor Ruben! Ik vond het knap dat hij niet in een hoekje ging zitten en zijn ogen dichtdeed, maar ze juist wijd open hield. En wat zag hij toen? Hij zag dat er mensen in nood waren. Hij zag hoe een chagrijnige herbergier een jong stel, waarvan de vrouw elk moment kon bevallen, bruut buiten liet staan. Die herbergier had natuurlijk geen zin om voor de arme sloebers een kamer vrij te maken en die mensen een beetje te helpen in hun nood. Neen, daar had die herbergier geen behoefte aan.
Ruben ook natuurlijk niet, maar hij liet het er toch niet bij zitten! Hij zag de nood van het stel en ging over tot actie! Want toevallig wist hij van een stal die toch nooit gebruikt werd. En ja, op die plaats kon de vrouw rustig haar kindje krijgen. Het was daar in ieder geval warm en droog en winddicht.
Nu kunnen wij natuurlijk denken: ach, een leuk verhaal voor de kerstvakantie! Je ziet het zo voor je. Er is vast een mooie, tranentrekkende kerstfilm van te maken. Ja, dat is zo. Maar dit verhaal heeft wel een dubbele bodem. Het geeft ons namelijk een voorbeeld. Een voorbeeld van iemand die de nood van een ander ziet. Dit verhaal over Ruben leert ons dat ook wij soms iets kunnen zien of iets kunnen horen waar wij wat aan kunnen doen. Ik weet het niet, maar ondanks dat het hier in Nederland heel erg goed gaat, gaat er toch ook nog wel eens wat mis. Er gaan toch ook nog wel eens dingen fout. En dan is er soms niemand die het ziet, die het opmerkt. Dan is er soms niemand die ziet dat een kind getroost moet worden of dat een oud vrouwtje geholpen moet worden. Dan gaan we daar allemaal ongemerkt aan voorbij.
Nu vieren wij vandaag dus het grote feest van Kerstmis. Het feest van de geboorte van Jezus. Zijn geboorte is natuurlijk een groot feest. Want ja, we zijn allemaal wel blij als er een kindje wordt geboren. Maar bij Jezus zijn we helemaal blij. Want Hij is niet zomaar een kindje. Wij noemen Hem de Zoon van God. Wij geloven dat God zelf onder ons is komen wonen in het kindje Jezus. En dat Hij toen Hij groot was, heel veel goede dingen heeft gedaan. Hij kon namelijk de nood van de mensen zien. Hij had er oog voor om de nood en de ellende van de mensen te kunnen zien en aanwijzen en daar vervolgens wat aan te doen. En dat hielp, want door Hem werd honger van mensen gestild, de dorst gelest en de zieken en gevangenen bezocht. En sindsdien hebben ontelbare mensen geprobeerd om ook de nood en de ellende van de mensen te zien en aan te wijzen en zodoende mee te helpen om de problemen van mensen op te lossen.
En wij, ja wij, moeten dat ook misschien proberen. Proberen om een beetje op Ruben, maar vooral om op Jezus te lijken. Jezus is ons grote voorbeeld. Wij moeten Hem nadoen, we moeten proberen om op Hem te lijken. Die kleine Ruben deed dat van nature. Gelukkig hebben wij een echt voorbeeld, namelijk Jezus.
Zalig Kerstfeest.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers
OVERWEGING FEEST H. FAMILIE, ST. BONIFATIUSPAROCHIE, ALMERE
(Gen. 15,1-6;21,1-3 en Lc. 2,22-40)(B)
Wij vieren dit weekend het feest van de Heilige Familie. In Maria, Jozef en het Jezuskind heeft God ons een heilige Familie geschonken. Iedereen in die familie was heilig op een persoonlijke manier: Maria in haar openheid voor het Woord van God dat in haar vlees kon worden door haar woorden ‘Mij geschiede naar uw woord’. Jozef door zijn voorzichtigheid en zijn daadkracht in het doen wat de engel hem bevolen had. En Jezus is de heiligheid zelf, Hij is de heilige God die op aarde is gekomen, het vlees geworden Woord van God.
Maar er is nog meer: Maria, Jozef en Jezus zijn heilig als familie, als gezin. In de manier waarop ze als gezin leven. In hun wederzijdse verhoudingen, in de manier waarop zij met elkaar omgaan, met elkaar spreken, elkaar beminnen. Maar ook in de manier waarop ze het werk Gods respecteren en elkaar niet willen bezitten. Dat bleek bijvoorbeeld overduidelijk toen Jezus als twaalfjarige in de tempel verbleef. Aanvankelijk maakten zijn ouders zich grote zorgen, maar uiteindelijk aanvaardden zij de bijzondere roeping van hun zoon Jezus. Dat Hij namelijk nog een ander thuis had: het Huis van de Vader. In het begin konden ze het niet begrijpen, maar, lezen we, Maria overwoog alles in haar hart.
De heiligheid van deze familie ligt in het feit dat ze God in hun dagelijks leven aan het woord laten komen en zichtbaar maken in hun handelen. Dat ze namelijk in al hun beslissingen, in hun moeilijkheden en zorgen God ruimte geven. Zoals Jozef: hij maakte zich zorgen over zijn relatie met Maria, hij wilde die zelfs omwille van haar goede naam verbreken, maar hij stond open voor Gods licht. Ook kampten Maria en Jozef met dezelfde dagelijkse zorgen als iedere andere familie: ze waren niet rijk, ze worstelden met de opvoeding van hun kind dat een groot mysterie was (zoals trouwens elk kind!). Ze moesten hun huis verlaten om te vluchten. Maar nooit hebben ze in hun moeilijkheden God opzij geschoven en gedacht of gezegd: we bepalen het zelf wel!
Het gaat bij het feest van Heilige Familie dus niet over buitengewone dingen, maar eerder om de bereidheid om God in je dagelijkse doen en laten te ontvangen. Hem ruimte te geven. Hem met zijn Geest jou de kans te geven jou te verlichten. In het leven van Jozef en Maria werd dat heel concreet, omdat hun kind werkelijk de Zoon van God was die mens is geworden. Maar ook in onze families mag het even concreet zijn. Het verwelkomen van God in ons leven en in onze gezinnen en bedrijven. In onze dagelijkse beslommeringen. God wil mens worden. Hij zegt ons: ‘Ik wil jouw dagelijks leven delen. Ik wil bij je komen wonen’. Het is de aanwezigheid van Christus die de manier verandert waarop we ons leven beleven. Namelijk met God in het midden.
Er wordt gezegd dat het gezin een ‘huiskerk’ is. Een plek waar op kleine schaal wordt beleefd wat de Kerk is. Het is de eerste plek waar de liefde voor God en voor de Kerk wordt beleefd. Binnenkort zal ik mijn koperen priesterjubileum vieren. En in de aanloop op dat feest heb ik de afgelopen weken geregeld teruggedacht aan het gezin waar ik uit voortkom. Hoe de liefde van mijn ouders voor elkaar en voor hun kinderen onvoorwaardelijk was, maar ook hoe de liefde voor de Kerk en de parochie een vanzelfsprekendheid was in ons gezin. En natuurlijk was het ook een plek waar ook wel eens wat mis ging, wij waren en zijn allemaal mensen met alle misverstanden of problemen die daarbij horen. Want alles wat er gebeurt kan heilig en zondig zijn: zoals in de grote kerkgemeenschap de aanwezigheid van de heilige Geest de Kerk heiligt en de fouten van mensen deze heiligheid kunnen vertroebelen., zo gebeurt dat ook in het gezin.
Het zou tenslotte geweldig zijn als wij ons meer bewust zijn van het mooie wat er in onze gezinnen gebeurt. En dankbaarheid voelen voor wat we van onze ouders hebben gekregen en wat wijzelf weer doorgeven aan onze kinderen, maar ook dankbaarheid voelen voor onze echtgenoot en voor onze kinderen, omdat we weten dat Gods heilige Geest in hen werkzaam is. Laten wij daarom bidden dat deze dankbaarheid weer de eerste plaats krijgt in onze gezinnen, zodat zij de heiligheid die hun geschonken is opnieuw mogen zien en beleven.
Amen.
© 2017 Sandor Koppers